text
stringlengths 11
355k
| url
stringlengths 32
380
| source
stringclasses 1
value |
---|---|---|
Naatlo splendida is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de parapluspinnen (Theridiosomatidae).
Het dier behoort tot het geslacht Naatlo. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1879 door Władysław Taczanowski.
Parapluspinnen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Naatlo%20splendida | wikipedia |
Parvicardium pinnulatum is een tweekleppigensoort uit de familie van de Cardiidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1831 door Conrad.
Cardiidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Parvicardium%20pinnulatum | wikipedia |
Ketting is een plaats in de Deense regio Zuid-Denemarken, gemeente Sønderborg, en telt 438 inwoners (2008). Het dorp ligt op het eiland Als. Op een natuurlijke heuvel midden in het dorp staat de Kerk van Ketting.
Plaats in Zuid-Denemarken
Sønderborg
Als | https://nl.wikipedia.org/wiki/Ketting%20%28Denemarken%29 | wikipedia |
Yorima is een geslacht van spinnen uit de familie van de Dictynidae (kaardertjes).
Soorten
Yorima albida Roth, 1956
Yorima angelica Roth, 1956
Yorima antillana (Bryant, 1940)
Yorima flava (Chamberlin & Ivie, 1937)
Yorima sequoiae (Chamberlin & Ivie, 1937)
Yorima subflava Chamberlin & Ivie, 1942
Kaardertjes | https://nl.wikipedia.org/wiki/Yorima | wikipedia |
Bittium impendens is een slakkensoort uit de familie van de Cerithiidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1899 door Hedley als Cerithium impendens.
Cerithiidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Bittium%20impendens | wikipedia |
Euproctis mesomelaena is een donsvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1893 door Holland.
mesomelaena | https://nl.wikipedia.org/wiki/Euproctis%20mesomelaena | wikipedia |
Protolychnis chlorotoma is een vlinder uit de familie van de Lecithoceridae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1914 door Meyrick.
Lecithoceridae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Protolychnis%20chlorotoma | wikipedia |
Vincenzellus fraudulentus is een keversoort uit de familie platsnuitkevers (Salpingidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1916 gepubliceerd door Georg Karl Maria Seidlitz.
Platsnuitkevers | https://nl.wikipedia.org/wiki/Vincenzellus%20fraudulentus | wikipedia |
Live in a Dive is een livealbum van de Amerikaanse punkband Strung Out. Het is het vierde album uit de Live in a Dive-serie van Fat Wreck Chords en werd uitgegeven op 22 juni 2002. Het bijhorende cd-boekje bevat een klein stripboek dat is ontworpen en bedacht door frontman Jason Cruz en gekleurd door Nick Rubenstein.
Nummers
Too Close To See - 4:08
Monster - 2:47
Ultimate Devotion - 3:13
The Kids - 3:31
Every Day - 2:18
Population Control - 2:37
Velvet Alley - 3:12
Bring Out Your Dead - 3:40
Rottin' Apple - 2:40
Klawsterfobia - 0:34
Lost Motel - 3:50
Razor Sex - 3:23
Support Your Troops - 2:04
Barfly - 4:05
Savant - 3:48
Exhumation of Virginia Madison - 3:06
In Harm's Way - 3:18
Don't Look Back - 3:08
Cult of The Subterranean - 3:56
Bark at the Moon - 3:45
Matchbook - 5:01
Band
Jason Cruz - zang
Jake Kiley - gitaar
Rob Ramos - gitaar
Chris Aiken - basgitaar
Jordan Burns - drums
Muziekalbum van Strung Out
Livealbum
Muziekalbum uitgegeven door Fat Wreck Chords
Muziekalbum uit 2003 | https://nl.wikipedia.org/wiki/Live%20in%20a%20Dive%20%28Strung%20Out%29 | wikipedia |
Pseudoluperus punctellus is een keversoort uit de familie bladkevers (Chrysomelidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1888 gepubliceerd door Martin Jacoby.
punctellus | https://nl.wikipedia.org/wiki/Pseudoluperus%20punctellus | wikipedia |
Balanophyllia (Balanophyllia) dubia is een rifkoralensoort uit de familie van de Dendrophylliidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1872 door Semper.
Rifkoralen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Balanophyllia%20%28Balanophyllia%29%20dubia | wikipedia |
Lijst van gemeentelijke monumenten in Zaltbommel (gemeente)
Lijst van gemeentelijke monumenten in Zaltbommel (plaats) | https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst%20van%20gemeentelijke%20monumenten%20in%20Zaltbommel | wikipedia |
Vivelavie was een café voor lesbische en biseksuele vrouwen in Amsterdam. Het werd in 1980 geopend aan de Nieuwezijds Voorburgwal en was van 1985 t/m 2017 gevestigd aan de Amstelstraat.
Aanvankelijk was Vivelavie gevestigd in een kelderruimte aan de Nieuwezijds Voorburgwal 171. Eigenaar Mieke Martelhoff had het bedoeld als een gewoon buurtcafé, maar omdat al snel het gerucht ging dat het een nieuw lesbisch café was, werd het dat binnen een aantal weken ook. Desondanks zijn mannen er altijd welkom gebleven, al werden er dat nooit erg veel.
In 1985 werd het café door een brand getroffen, waarna de zaak verhuisde naar een nieuwbouwpand aan de Amstelstraat 7, op de hoek met de Paardenstraat. Dit pand had grote ramen, waardoor Vivelavie voor vrouwen dezelfde open uitstraling kreeg als café April voor homomannen. Alszodanig trok de zaak niet alleen bezoekers uit Amsterdam, maar ook uit de rest van Nederland, alsmede uit het buitenland.
Net als de eigenaren van de April, organiseerde ook Mieke Martelhoff de grotere feesten in samenwerking met Manfred Langer in diens roemruchte discotheek iT. Later werden deze als "Lesbian Party" voortgezet in Amsterdam Marcanti, waar voor zo'n 2500 vrouwelijke bezoekers artiesten als Ruth Jacott, Karin Bloemen en Loïs Lane optraden.
Martelhoff was bovendien een van de oprichters van Gay Business Amsterdam (GBA), die van 1996 t/m 2005 de Amsterdam Gay Pride organiseerde. In het kader van dat evenement organiseert Vivelavie dan ook elk jaar in de naastgelegen Paardenstraat een straatfeest speciaal voor vrouwen. Voor haar inzet voor de emancipatie van lesbische vrouwen werd Mieke Martelhoff in 1999 onderscheiden met het lidmaatschap in de Orde van Oranje Nassau.
In juni 2017 maakte Mieke Martelhoff bekend dat ze café Vivelavie na 37 jaar zou gaan sluiten om meer tijd voor haar privéleven te hebben. Op 24 juni werd de zaak gesloten met een laatste Coyote Ugly-feest.
In december 2017 deed de Vivelavie een oproep op Facebook met de vraag of de Vivelavie doorgezet moet worden met een tweede ondernemer. In maart 2018 stond in De Telegraaf dat de Vivelavie hoopte nog dat jaar een doorstart te maken, maar dit is niet gebeurd.
Na de sluiting van Vivelavie was Saarein aan de Elandsstraat een tijdje het enige vrouwencafé in Amsterdam, maar in 2019 is er een nieuw lesbisch café geopend door een voormalig bezoeker van Vivelavie: Bar Buka op de Albert Cuypstraat.
Externe links
Website van Vivelavie
Geschiedenis van Vivelavie
In het café van Mieke Martelhoff kon iedereen zichzelf zijn
Café in Amsterdam
Homohoreca
Bouwwerk in Amsterdam-Centrum
Homoseksualiteit in de geschiedenis (Nederland) | https://nl.wikipedia.org/wiki/Vivelavie | wikipedia |
Niels Vandenbroucke (15 maart 1991) is een Belgisch voetballer die onder contract staat bij SV Zulte Waregem.
Niels maakte zijn debuut op 14 april 2012 tijdens de play-off wedstrijd tegen K. Beerschot AC, hij mocht toen de laatste 3 minuten invallen. Twee weken later mocht Niels voor het eerst in zijn carrière als basisspeler starten tegen RAEC Mons.
Spelerscarrière
Vandenbroucke,Niels | https://nl.wikipedia.org/wiki/Niels%20Vandenbroucke | wikipedia |
Tortrix meridionana is een vlinder uit de familie van de bladrollers (Tortricidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1863 door Walker.
meridionana | https://nl.wikipedia.org/wiki/Tortrix%20meridionana | wikipedia |
De finale van de DFB-Pokal van het seizoen 2014/15 werd gehouden op zaterdag 30 mei 2015 in het Olympisch Stadion in Berlijn. VfL Wolfsburg won met 3-1 van Borussia Dortmund. Voor middenvelder Sebastian Kehl was het zijn laatste officiële wedstrijd voor Dortmund. Hij speelde dertien jaar voor Die Schwarzgelben. Ook trainer Jürgen Klopp nam na de bekerfinale afscheid van Dortmund.
Finale
Wedstrijd
2015
Borussia Dortmund
VfL Wolfsburg
DFB-Pokal
Sportevenement in Berlijn | https://nl.wikipedia.org/wiki/Finale%20DFB-Pokal%202015 | wikipedia |
Armenhoef (Best), monumentale boerderij in Best
Armenhoef (Gemert), monumentale boerderij in Gemert
Armenhoef (Sint-Oedenrode), buurt in Sint-Oedenrode | https://nl.wikipedia.org/wiki/Armenhoef | wikipedia |
Staetherinia alyzia is een donsvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1920 door Dognin.
Donsvlinders | https://nl.wikipedia.org/wiki/Staetherinia%20alyzia | wikipedia |
Polycirrus multisetigerus is een borstelworm uit de familie Terebellidae. Het lichaam van de worm bestaat uit een kop, een cilindrisch, gesegmenteerd lichaam en een staartstukje. De kop bestaat uit een prostomium (gedeelte voor de mondopening) en een peristomium (gedeelte rond de mond) en draagt gepaarde aanhangsels (palpen, antennen en cirri).
Polycirrus multisetigerus werd in 1962 voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Hartmann-Schröder.
Terebellidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Polycirrus%20multisetigerus | wikipedia |
Abyssocladia oxeata is een sponssoort in de taxonomische indeling van de gewone sponzen (Demospongiae). Het lichaam van de spons bestaat uit kiezelnaalden en sponginevezels, en is in staat om veel water op te nemen.
De spons behoort tot het geslacht Abyssocladia en behoort tot de familie Cladorhizidae. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1970 door Koltun.
Gewone sponzen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Abyssocladia%20oxeata | wikipedia |
Saurida micropectoralis is een straalvinnige vissensoort uit de familie van hagedisvissen (Synodontidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1972 door Shindo & Yamada.
Synodontidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Saurida%20micropectoralis | wikipedia |
Phlogiellus aper is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de vogelspinnen (Theraphosidae).
Het dier behoort tot het geslacht Phlogiellus. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1891 door Eugène Simon.
Vogelspinnen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Phlogiellus%20aper | wikipedia |
Megadolodinae zijn een onderfamilie van een uitgestorven hoefdieren uit de familie Proterotheriidae van de orde Litopterna. Soorten uit deze onderfamilie leefden tijdens het Mioceen in Zuid-Amerika.
Voorkomen
De meeste Proterotheriidae zijn bekend uit zuidelijke delen van Zuid-Amerika, met name Argentinië en Brazilië. De Megadolodinae kwamen voor zover bekend alleen voor in de tropische delen van het continent. De familie omvat twee geslachten. Van Megadolodus zijn fossielen gevonden in Colombia. Bounodus is bekend van een vondst in Venezuela.
Kenmerken
De Megadolodinae waren omnivoren en de Zuid-Amerikaanse tegenhangers van de Suoidea, de varkens en pekari's.
Litopterna
Eoceen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Megadolodinae | wikipedia |
Triadocidaris is een geslacht van uitgestorven zee-egels, en het typegeslacht van de familie Triadocidaridae.
Soorten
Triadocidaris coronensis , 1932 †
Triadocidaris lungauensis , 1969 †
Cidaroidea
Uitgestorven zee-egels | https://nl.wikipedia.org/wiki/Triadocidaris | wikipedia |
Nuada filicorpus is een rondwormensoort. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1970 door Vitiello.
Enoplida | https://nl.wikipedia.org/wiki/Nuada%20filicorpus | wikipedia |
Chloroclystis athaumasta is een vlinder uit de familie van de spanners (Geometridae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1908 door Turner.
athaumasta | https://nl.wikipedia.org/wiki/Chloroclystis%20athaumasta | wikipedia |
Belalora thielei is een slakkensoort uit de familie van de Mangeliidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1951 door Powell.
Mangeliidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Belalora%20thielei | wikipedia |
Geografie
Pain de Sucre, eiland van Madagaskar
Pain de Sucre, berg in de Alpen
Pain de Sucre, berg in Quebec
Pain de Sucre, heuvel op het eiland Terre-de-Haut in Guadeloupe | https://nl.wikipedia.org/wiki/Pain%20de%20Sucre | wikipedia |
Chelorchestia colombiensis is een vlokreeftensoort uit de familie van de Talitridae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 2009 door Valencia & Giraldo.
Voorkomen
Het diertje werd ontdekt in de Colombiaanse departement Valle del Cauca. De soort is naar het land genoemd.
Talitridae
Endemisch dier uit Colombia | https://nl.wikipedia.org/wiki/Chelorchestia%20colombiensis | wikipedia |
Halichoanolaimus australis is een rondwormensoort uit de familie van de Selachinematidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1895 door Cobb.
Chromadorida | https://nl.wikipedia.org/wiki/Halichoanolaimus%20australis | wikipedia |
Neozoanthus caleyi is een Zoanthideasoort uit de familie van de Neozoanthidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 2012 door Reimer, Irei, & Fujii.
Neozoanthidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Neozoanthus%20caleyi | wikipedia |
Mimudea xanthographa is een vlinder uit de familie van de grasmotten (Crambidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1913 door Hampson.
xanthographa | https://nl.wikipedia.org/wiki/Mimudea%20xanthographa | wikipedia |
De MTN 8 2010 was de 37e editie van het MTN 8-voetbaltoernooi in Zuid-Afrika. Het toernooi begon op 5 augustus 2011 en eindigde op 10 september 2011. De Orlando Pirates wonnen het toernooi door in de finale Kaizer Chiefs te verslaan na verlengingen met 1-0.
Kwartfinale
Halve finale
|}
Heenduel
Return
Finale
Externe links
MTN officiële website
Premier Soccer League
South African Football Association
Confederation of African Football
Bekervoetbal 2011
Voetbal in Zuid-Afrika | https://nl.wikipedia.org/wiki/MTN%208%202011 | wikipedia |
|}
|}
De N805 is een gewestweg in de Belgische provincie Luxemburg. De ongeveer 800 meter lange route verbindt de N4 ten zuiden van Martelange met de CR311a en CR312 bij de Luxemburgse plaats Perlé. De gehele route bestaat uit twee rijstroken voor beide rijrichtingen samen.
805
Weg in Luxemburg (provincie) | https://nl.wikipedia.org/wiki/N805%20%28Belgi%C3%AB%29 | wikipedia |
Melittia smithi is een vlinder uit de familie wespvlinders (Sesiidae), onderfamilie Sesiinae.
De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd door Druce in 1889. De soort komt voor in het Neotropisch gebied.
Wespvlinders
Dier uit het Neotropisch gebied | https://nl.wikipedia.org/wiki/Melittia%20smithi | wikipedia |
Het Huis Bette is een Gents geslacht dat talrijke edelen en magistraten heeft voortgebracht, die in dienst stonden van de graaf van Vlaanderen. Vertegenwoordigers van familie Bette vervulden meermaals schepenambten in Gent. Bovendien was de familie in het bezit van een aantal lenen, waaronder Lede, Muisbroek, Hollebeke, Schellebelle en Wanzele.
In 1556 werd ridder Jacob Bette heer van Lede. In 1579 verkocht graaf Filips hem alle justitie, gronden en de heerlijkheid van Schellebelle en Wanzele en al zijn rechten in de parochie en heerlijkheid Lede. Na zijn overlijden in 1591 werd hij opgevolgd door zijn zoon Jan, die in 1598 geridderd werd en in 1607 de titel ontving van baron van Lede. Lede werd tot markizaat verheven onder zijn kleinzoon Willem Bette, een groot veldheer en onder meer gouverneur van Limburg, Overmaas en Gelderland, hoogbaljuw van Gent en ridder van het Gulden Vlies. Lede bleef in het bezit van de familie Bette tot in 1779 de laatste afstammeling kinderloos overleed.
Jean-François Bette, de voorlaatste markies van Lede, was een generaal in het Spaanse leger in de Nederlanden. Als dank voor zijn steun in de Spaanse Successieoorlog benoemde Filips van Anjou hem in 1709 tot ridder in de Spaanse Orde van het Gulden Vlies.
Stamboom van het huis Bette
Humor
In Gent liep destijds het gezegde dat, om machtig en welvarend te zijn en tot de hogere beslissingsorganen te behoren, men bij voorkeur lid moest zijn van de families Triest, Vilain XIIII of Bette, en met een woordspeling werd dat Pour être grand et heureux à Gand, il faut être Triste, Vilain ou Bête, met andere woorden triestig, lelijk of dom.
Literatuur
Philippe DE L'ESPINOY, Recherche des antiquitez et noblesse de Flandre (Dowaai, 1632), p. 368.
Jean-Charles-Joseph DE VEGIANO, Suite du supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du Comté de Bourgogne (Mechelen, 1779), pp. 9-18.
Jean-Henry GOBELINO, Preuves de la maison de Bette, produites de la part de la tres-noble et tres-excellente Damoiselle de Lede, Chanoinesse au tres-noble et tres-illustre Collège de Sainte Waudru à Mons (Antwerpen, 1646).
Voyage littéraire de deux Religieux Benedictins de la Congrégation de S. Maur, Parijs, 1724-27, T. I, p. 191.
Belgisch adellijk huis
Adellijk huis in de Nederlanden in de middeleeuwen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Bette | wikipedia |
Arcuphantes chinensis is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de hangmatspinnen (Linyphiidae).
Het dier behoort tot het geslacht Arcuphantes. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 2006 door Andrei V. Tanasevitch.
Hangmatspinnen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Arcuphantes%20chinensis | wikipedia |
Robert Oxton Bolt (Sale, Greater Manchester, Cheshire, 15 augustus 1924 – Petersfield, Hampshire, 21 februari 1995) was een Engelse toneelschrijver en scenarist, die tweemaal een Oscar won voor zijn scenario's.
Loopbaan
Het was tijdens zijn middelbare studies dat hij belangstelling kreeg voor Sir Thomas More. Hij deed hogere studies aan de Universiteit van Manchester en na militaire dienst in oorlogstijd, aan de Universiteit van Exeter. Hij werd vervolgens leraar Engels en geschiedenis aan Millfield School.
Toen hij 33 was werd hij voltijds schrijver, nadat in 1958 zijn toneelstuk The Flowering Cherry in Londen werd opgevoerd, met Celia Johnson en Ralph Richardson in de hoofdrollen. Bolt werd bekend door zijn dramatisch werk waarin hij de protagonisten in conflict deed komen met de heersende samenleving.
Hij kreeg vooral erkenning voor zijn toneelstuk A Man for All Seasons over de strijd tussen Thomas More en Hendrik VIII naar aanleiding van diens echtscheiding met Catharina van Aragon. Het drama won awards, zowel voor het toneelstuk als voor de verfilmingen.
Robert Bolt ontwikkelde verder het thema van het conflict tussen een individu en de samenleving in zijn film Lawrence of Arabia (1962). Hij slaagde erin, wat anderen voor hem niet was gelukt, om van de Seven Pillars of Wisdom een overtuigend theatraal verhaal te maken. Hij gooide hiervoor het boek overhoop om er de zoektocht van te maken van de auteur naar zijn identiteit. De Lawrence, gezien door Bolt, was een onaangepast persoon, zowel in Engeland als onder de Arabieren.
Het was de tijd toen Bolt zelf in aanraking kwam met het gerecht en met de gevangenis, omwille van zijn protesten tegen de nucleaire proliferatie. Hij weigerde een verklaring te ondertekenen dat hij zich voortaan van protesten zou onthouden en werd tot een maand gevangenis veroordeeld. De producer van de Lawrence film, Sam Spiegel, kon hem na twee weken gevangenis overtuigen om toch nog de belofte te ondertekenen. Bolt had daar later spijt over en verbrak de relaties met Spiegel. Bolt werkte vervolgens op de roman van Boris Pasternak, Doctor Zhivago en maakte er een typisch Boltscenario van - humaan, met korte dialogen en treffend.
In 1970 schreef hij het scenario voor Ryan's Daughter, een verhaal dat zich afspeelt in 1916, van de liefde tussen een Ierse vrouw en een Britse officier tijdens de Eerste Wereldoorlog, ondanks de oppositie van haar nationalistische omgeving. Het script was een hedendaagse herwerking van de Madame Bovary van Gustave Flaubert.
Nadat een beroerte hem had getroffen en hem gehandicapt maakte, schreef hij The Bounty. De hoofdfiguur, Fletcher Christian, is iemand die op gespannen voet leeft met de samenleving en tevens voeling verliest met zijn eigen identiteit. Zijn volgende realisatie was The Mission, waar hij de hem vertrouwde thema's behandelde in het kader van de 18e-eeuwse missies van de jezuïeten in Zuid-Amerika, op basis van het toneelstuk Het heilig experiment van Fritz Hochwälder.
Robert Bolt schreef ook nog een laatste script onder de naam Political Animal, dat later een televisiefilm werd onder de naam Without Warning: The James Brady Story (1991), met als thema de moordpoging op Ronald Reagan en de strijd van zijn woordvoerder James Brady, om te herstellen van de bijna dodelijke kogel die hem trof.
Privéleven
Bolt was viermaal getrouwd, waaronder tweemaal met de Britse actrice Sarah Miles. Zijn eerste vrouw was Celia Ann "Jo" Roberts. Ze hadden drie kinderen (Sally, Ben en Joanna) en scheidden in 1963. Hij was met Miles getrouwd van 1967 tot 1976 en ze hadden een zoon Thomas. In het begin van de jaren 80 was hij korte tijd getrouwd met Ann Queensberry, waarna hij opnieuw trouwde met Sarah Miles in 1988.
Bolt had een hartaanval en een beroerte in 1979, met gedeeltelijke verlamming tot gevolg. Na een langdurige ziekte overleed hij.
Literatuur
Sabine PRUFER, The Individual at the Crossroads: The Works of Robert Bolt, Novelist, Dramatist, Screenwriter, Frankfurt-am-Man & New York, P. Lang, 1998
Adrian TURNER, Robert Bolt: Scenes from Two Lives, London, Hutchinson, 1998. ISBN 0-09-180176-1.
Externe links
Obituary in The Independent
Correction to obituary in The Independent
Brits toneelschrijver
Brits scenarioschrijver | https://nl.wikipedia.org/wiki/Robert%20Bolt | wikipedia |
Philoponella vittata is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de wielwebkaardespinnen (Uloboridae).
Het dier behoort tot het geslacht Philoponella. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1881 door Eugen von Keyserling.
Wielwebkaardespinnen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Philoponella%20vittata | wikipedia |
Chlaenius nigripennis is een keversoort uit de familie van de loopkevers (Carabidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1856 door Chaudoir.
nigripennis | https://nl.wikipedia.org/wiki/Chlaenius%20nigripennis | wikipedia |
Colobochyla platyzona is een vlinder uit de familie spinneruilen (Erebidae). De wetenschappelijke naam is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1870 door Lederer.
De soort komt voor in tropisch Afrika.
Spinneruilen
Dier uit het Afrotropisch gebied | https://nl.wikipedia.org/wiki/Colobochyla%20platyzona | wikipedia |
Hedana valida is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de krabspinnen (Thomisidae).
Het dier behoort tot het geslacht Hedana. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1875 door Ludwig Carl Christian Koch.
Krabspinnen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Hedana%20valida | wikipedia |
Elaphropus lindemannae is een keversoort uit de familie van de loopkevers (Carabidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1963 door Jedlicka.
lindemannae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Elaphropus%20lindemannae | wikipedia |
Ptilodactyla guatemalensis is een keversoort uit de familie Ptilodactylidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1897 door Champion.
Ptilodactylidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Ptilodactyla%20guatemalensis | wikipedia |
Thomas Deruette (Saint-Mard, 6 juli 1995) is een Belgisch wielrenner die anno 2018 rijdt voor WB Aqua Protect Veranclassic.
Carrière
In 2015 werd Deruette vijfde op het nationale beloftenkampioenschap op de weg. Later dat jaar werd hij samen met Pontus Kastemyr elfde in de Duo Normand. In 2016 werd hij tweede in het bergklassement van de Ronde van Luxemburg, met een achterstand van vier punten op Brice Feillu. Aan het eind van het seizoen wist hij in de Chrono des Nations de zestiende tijd neer te zetten.
Doordat zijn ploeg een stap hogerop deed werd Deruette in 2017 prof.
Resultaten in voornaamste wedstrijden
Ploegen
2014 – Color Code-Biowanze
2015 – Team Differdange-Losch
2016 – Wallonie Bruxelles-Group Protect
2017 – WB Veranclassic Aqua Protect
2018 – WB Aqua Protect Veranclassic
Belgisch wielrenner | https://nl.wikipedia.org/wiki/Thomas%20Deruette | wikipedia |
Eptesicus chiriquinus is een zoogdier uit de familie van de gladneuzen (Vespertilionidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Simmons & Voss in 1998.
Voorkomen
De soort komt voor in Panama, Colombia, Ecuador en Venezuela.
Gladneuzen
Dier uit het Neotropisch gebied
IUCN-status niet bedreigd | https://nl.wikipedia.org/wiki/Eptesicus%20chiriquinus | wikipedia |
Alexeter lucens is een insect dat behoort tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera) en de familie van de gewone sluipwespen (Ichneumonidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1874 door Léon Abel Provancher.
lucens | https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexeter%20lucens | wikipedia |
Muzimes bitlisiensis is een keversoort uit de familie van oliekevers (Meloidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1958 door Kaszab.
Oliekevers | https://nl.wikipedia.org/wiki/Muzimes%20bitlisiensis | wikipedia |
De Firma Theodor Fahrner uit Pforzheim (Duitsland) was een bijouterieënfabriek waar onder meer sieraden in de stijl van de Franse art nouveau werden ontworpen.
In april 1855 werd de bijouterieënfabriek opgericht als Seeger & Fahrner. Na het overlijden van Seeger zette Theodor Fahrner sr. (1859 – 1883) het bedrijf voort. Er werden sieraden in historiserende stijlen geproduceerd. Toen Fahrner sr. op zestigjarige leeftijd overleed nam zijn vierentwintigjarige zoon Theodor het bedrijf over. In 1895 liet Fahrner jr. zijn eerste technische vernieuwingen patenteren. Ook voerde hij tal van andere vernieuwingen door in het bedrijf en kregen de sieraden een moderner voorkomen.
Rond 1900 produceerde de firma als een van de eersten Duitsland vooral sieraden in de stijl van de Franse art nouveau. Daartoe trok het bedrijf verschillende ontwerpers en kunstenaars aan. De eerste met wie Fahrner samenwerkte was Max Joseph Gradl. Later werkte het bedrijf samen met onder anderen Patriz Huber en voerde het ook ontwerpen uit van Georg Kleemann. Max Benirschke werkte samen met de firma van 1905 tot en met 1907. Ook een ontwerp voor een broche van Eugen Friedrich Berner is door de firma uitgevoerd. Berner werkte waarschijnlijk samen met de firma tussen 1903 en 1905. Ook hebben Louise Matz en Erich Kleinhempel kortstondig voor het bedrijf gewerkt.
Vanaf 1904 vervaardigde de Firma Theodor Fahrner sieraden in verschillende neostijlen zoals de Empirestijl, Biedermeier en de Lodewijk XVI-stijl. Vazen en festoenen met bloemen keerden regelmatig terug als decoratie. In deze sieraden is vaak email toegepast.
In 1908 presenteerde de firma twee collecties met filigraandraadwerksieraden, een techniek die tot in de dertiger jaren populair zou blijven. Theodor Fahrner jr. zelf maakte verschillende ontwerpen in deze techniek. Eerder al echter kreeg hij in de gaten dat het belangrijk was een eigen stijl te ontwikkelen, los van de Franse jugendstil en de heersende neostijlen. Daartoe zocht Fahrner samenwerking met kunstenaars uit de Darmstädter Künstlerkolonie. Rond 1910 telde de firma circa honderd medewerkers.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vervaardigde de Firma Theodor Fahrner sieraden van ijzer. Zoals er eerder tijdens de Duitse bevrijdingsoorlog in 1813-1814 ook sieraden van ijzer werden gemaakt, in ruil voor kostbare sieraden die werden ingeleverd om de strijd tegen Napoleon te financieren.
Toen Theodor Fahrner junior in 1919 stierf, werd het bedrijf verkocht aan Gustav Braendle. Hij liet vele sieraden met email vervaardigen. Op 23 februari 1945 werd de stad Pforzheim vrijwel geheel verwoest door Britse bombardementen. Bijna 18.000 mensen kwamen om. Het stadsarchief alsook het archief van de Firma Theodor Fahrner zijn toen verloren gegaan. In 1979 sloot de Firma Theodor Fahrner de deuren.
Werk in openbare collecties (selectie)
Badisches Landesmuseum, Karlsruhe
Hessisches Landesmuseum Darmstadt, Darmstadt
Kunstgewerbeschule Pforzheim, Pforzheim
Landesmuseum Württemberg, Stuttgart
Museum für Angewandte Kunst Köln (MAKK), Keulen
Gotisches Haus, Bad Homburg
Museum im Prediger, Schwäbisch Gmünd
Museum Künstlerkolonie Darmstadt, Darmstadt
Muzeum skla a bižuterie, Jablonec
Schmuckmuseum Pforzheim, Pforzheim
Stadtmuseum Düsseldorf, Düsseldorf
Tentoonstellingen (selectie)
1900 – Wereldtentoonstelling, Parijs
1901 – Ausstellung der Künstlerkolonie Darmstadt, Darmstadt
1902 – Jubiläums-Kunstausstellung, Karlsruhe
1903 – Feinmetallausstellung, Stuttgart
1903 – Vereinsausstellung für Feinmetallarbeiten
1904 – Wereldtentoonstelling, Saint Louis
1905 – Ausstellung für Angewandte Kunst, München
1906 – Deutsche Kunstgewerbeausstellung, Dresden
1906 – Jubiläumsausstellung für Kunst und Kunstgewerbe, Karlsruhe
1909 – Kunstgewerbliche Erzeugnisse aus Schwäbisch-Gmünd und Pforzheim, Stuttgart
1910 – Wereldtentoonstelling, Brussel
1914 – Werkbundausstellung, Keulen
1918 – Werkbundausstellung, Kopenhagen
1990 – Theodor Fahrner, Schmuck zwischen Avantgarde und Tradition, Schmuckmuseum Pforzheim, Pforzheim
1992 – Theodor Fahrner, Schmuck zwischen Avantgarde und Tradition, Stadtmuseum Düsseldorf, Düsseldorf
2019 – Alltagstauglich, Schmuck von Jugendstil bis Art Déco, Hessisches Landesmuseum, Darmstadt
Bronnen
De eerste versie van dit artikel is (bijna volledig) overgenomen onder de CC-BY-SA4.0 licentie van de website Hedendaagse Sieraden, auteur Esther Doornbusch
Sieraad
Voormalig Duits bedrijf
Economie in Baden-Württemberg
Pforzheim | https://nl.wikipedia.org/wiki/Firma%20Theodor%20Fahrner | wikipedia |
Photoscotosia leuconia is een vlinder uit de familie van de spanners (Geometridae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1988 door Xue.
leuconia | https://nl.wikipedia.org/wiki/Photoscotosia%20leuconia | wikipedia |
Calyptronoma is een geslacht uit de palmenfamilie (Arecaceae). Het geslacht telt drie soorten die voorkomen op de eilanden Cuba, Hispaniola, Jamaica en Puerto Rico.
Soorten
Calyptronoma occidentalis
Calyptronoma plumeriana
Calyptronoma rivalis
Palmenfamilie | https://nl.wikipedia.org/wiki/Calyptronoma | wikipedia |
Sticusa was een Nederlandse stichting die van 1948 tot 1991 door de Nederlandse overheid de taak had gekregen culturele samenwerking tussen Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen te bevorderen. Het is een afkorting die in die periode verschillende betekenissen heeft gekend.
STICUSA, 1948-1955
Oprichting
Op 26 februari 1948 werd in het Amsterdamse Trippenhuis de Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen opgericht. De plechtigheid werd bijgewoond door de minister-president, Louis Beel en de minister van Overzeese Gebiedsdelen, Jan Anne Jonkman. Hiermee werd terloops de financiële betrokkenheid van de regering benadrukt. Het doel van de stichting was met een beroep op het hele cultureel vermogen van Nederland, te geraken tot harmonische ontwikkeling in democratische zin van de onderlinge samenwerking op cultureel terrein tussen Indonesië, Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederland, op basis van wederkerigheid.
Aan de oprichting van de stichting ging een voorbereidingstijd van een jaar vooraf. Begin 1947 kwam in Nederland een Comité van voorbereiding van de culturele samenwerking tussen Nederland en Indonesië tot stand. Aanvankelijk was het niet de bedoeling Suriname en de Nederlandse Antillen in de plannen te betrekken. De oprichting van de Sticusa was nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van de Indonesische staat. Voor het eerst dook de mogelijkheid van culturele uitwisseling tussen Nederland en de ex-kolonie op in het ontwerp-akkoord van Linggardjati, dat op 15 november 1946 werd getekend. Het akkoord werd weliswaar in het Nederlandse parlement geamendeerd, maar in alle verdere akkoorden en in het akkoord over de soevereiniteitsoverdracht op 30 december 1949 bleef een paragraaf over culturele samenwerking gehandhaafd. Later werden op dringend verzoek van minister-president Beel Suriname en de Antillen in de plannen betrokken en in een door de minister-president "verruimde zin" door de regering overgenomen.
Vooruitlopend op de formele goedkeuring van regering en parlement ondernam het comité intussen incidentele culturele activiteiten en werden contacten gelegd met voorbereidende culturele comités in Indonesië, Suriname en de Antillen. Deze initiatieven werden mogelijk gemaakt door de financiële ondersteuning door het Prins Bernhard Fonds. Ten aanzien van de uitoefening van de taak van de Sticusa luidde artikel II, lid 2 van de statuten: De stichting is bij het verrichten van haar culturele taak geheel vrij en onafhankelijk. Daarmee was in het stichtingsreglement het beginsel van culturele autonomie verankerd.
Bij beschikking van de Minister van Overzeese Rijksdelen van 30 april 1948 werd de stichting een subsidie toegekend van één miljoen gulden, met slechts de beperking dat het bedrag zou worden uitgekeerd naargelang van de behoefte. Deze min of meer onvoorwaardelijke toekenning van subsidiegelden stuitte op bezwaren van het Ministerie van Financiën. De Algemene Rekenkamer reageerde, na kennisneming, laconiek met de vraag: (...) hoe de Kamer zal kunnen vaststellen dat de Stichting de uit te keren bedragen inderdaad behoeft. Dit werd het begin van een conflict tussen regering en de stichting over de invulling van subsidievoorwaarden en later over de interpretatie van de vastgestelde subsidieregeling. De stichting beriep zich op eerder gemaakte afspraken en zag in het vaststellen van (subsidie-)voorwaarden een aantasting van haar "culturele autonomie". De overheid wenste op haar beurt garanties ten aanzien van een zuinig en efficiënt beheer van subsidiegelden. Na ruim een jaar touwtrekken tussen de overheid en de stichting kwam in februari 1950 een definitieve subsidieregeling tot stand.
Bestuur en interne organisatie
De algemene leiding van de Sticusa berustte bij een bestuur, bestaande uit ten minste zeven en ten hoogste negen leden en een Raad van Bijstand eveneens bestaande uit zeven tot negen leden. De directie was belast met de dagelijkse leiding en het ontwerpen van de werkprojecten. De directie werd bijgestaan door een directie-secretaris, territoriale adviseurs, een afdeling Culturele Contacten, een afdeling Culturele Zaken, een afdeling Financiële Zaken en een afdeling Algemene Zaken. Aan de stichting was een aantal advies-commissies verbonden. De belangrijkste waren de Financiële Adviescommissie (FAC) en de Culturele Contact Commissie. De FAC, waarin vertegenwoordigers van de ministers van Financiën en van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen zitting hadden, adviseerde over de samenstelling van de begroting en over de bestedingen van beschikbare geldmiddelen. De Culturele Contact Commissie, waarin vertegenwoordigers van de ministers van Unie Zaken en Overzeese Rijksdelen en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zitting hadden, coördineerde de samenwerking op cultureel gebied tussen de verschillende departementen en de stichting.
De eerste jaren van de Sticusa verliepen niet zonder zorgen. In de betrekkelijk korte tijd dat de stichting werkzaam was, rezen van verschillende kanten twijfels over de doelmatigheid van het administratief en financieel beheer van de stichting. De Centrale Accountantsdienst van het Ministerie van Financiën, belast met de administratieve controle, concludeerde in haar rapport van 1949 geen verantwoordelijkheid te kunnen aanvaarden wegens onvoldoende administratief beheer. Later volgde de Algemene Rekenkamer. Ook deze drong aan op verbetering in het beheer van de stichting. Het bestuur van de Sticusa erkende dat zich bij aanvang weliswaar enkele kinderziekte-verschijnselen hadden voorgedaan, maar wees de aanhoudende kritiek op het administratief en financieel beheer van de stichting resoluut van de hand.
Gelijktijdig speelde een intern conflict tussen directie en bestuur over de organisatievorm. Meuleman, directeur en medeoprichter van de Sticusa, memoreert: "Ik heb altijd een klein bemiddelingsbureau gewild, maar Logemann wilde aan het hoofd staan van een organisatie". Eind 1950 verliet Meuleman de Sticusa. Inmiddels telde het kantoor ruim twintig medewerkers, wat zou oplopen tot 57 in 1954. In de latere jaren hield de kritiek in de vaderlandse pers en het parlement op het financieel beheer van de stichting aan. In Vrij Nederland en Het Parool werden het doen en laten van de stichting op de korrel genomen. Met name de verhouding tussen de apparaatskosten en de culturele uitgaven riep de nodige weerstand op.
Uit onderstaande tabel blijkt dat gemiddeld ruim een derde van het totaal van de apparaatskosten en de culturele uitgaven werd besteed aan apparaatskosten.
Verhouding apparaatskosten - culturele uitgaven:
In 1952 vond een reorganisatie plaats. De bestuurlijke en administratieve organisatie werd veranderd op aanwijzing van de Centrale Accountantsdienst van het Ministerie van Financiën. De reorganisatie moest leiden tot een aanzienlijke vereenvoudiging van de bestaande bestuurscolleges. Een stichtingsraad, een samenvoeging van het oude bestuur en de raad van bijstand, werd belast met de algemene leiding. De stichtingsraad was samengesteld uit ten minste vijftien en ten hoogste één en twintig leden. Uit zijn midden koos de stichtingsraad het (dagelijks) bestuur. Een nieuwe figuur van een commissaris voor financiële aangelegenheden deed zijn intrede in het bestuur. Het aanstellen van een financieel deskundige was een antwoord van het bestuur op de aanhoudende kritiek van pers en parlement op het financiële beheer van de stichting.
Activiteiten
Het bevorderen van de culturele samenwerking tussen Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen verliep in de regel vanuit drie verschillende invalshoeken: Een van de eerste daden van de Sticusa was de organisatorische opbouw van culturele centra in Indonesië en de West, die nodig was om de culturele samenwerking tussen de verschillende landen structuur te geven.
In Indonesië werd als gevolg van de politieke situatie de oprichting van zusterinstellingen vertraagd. Op Java werden de zaken van de stichting tijdelijk waargenomen door ambtenaren van het gouvernement. In Oost-Indonesië werd een comité van voorbereiding opgericht, dat in 1948 uitmondde in de oprichting van de Stichting Cultureel Centrum Oost-Indonesië (Jajasan Pusat Kebudajaan Indonesia Timur) in Makassar. In Pontianak (West-Borneo) werd eveneens een cultureel comité ingesteld ter voorbereiding van de oprichting van een cultureel centrum.
In Suriname verleende de Sticusa haar medewerking aan de opbouw van de zusterstichting Cultureel Centrum Suriname (CCS), dat in 1948 werd opgericht en optrad als overkoepelend orgaan voor alle culturele activiteiten in Suriname en voor het distribueren van goederen en schenkingen, die uit Nederland naar Suriname werden gezonden. Als vertegenwoordiger van het CCS bij de Sticusa werd benoemd Rudie van Lier.
Op de Nederlandse Antillen streefde Sticusa aanvankelijk naar oprichting van één cultureel centrum. In 1949 werd dit idee losgelaten, aangezien de insulaire structuur van de Antillen zich niet leende voor een organisatorische bundeling in één centrum. Het Cultureel Centrum Aruba (CCA) werd opgericht in december 1949, gevolgd, in 1950, door de oprichting van het Cultureel Centrum Curaçao (CCC). De Bovenwindse Eilanden en Bonaire moesten het voorlopig doen met het CCC. Samenwerking met de Bovenwindse Eilanden bleef, door de grote afstanden, beperkt tot de zending van films, boeken en tijdschriften. Op Bonaire werd door de Sticusa incidenteel subsidie toegekend aan het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV), dat de enige instelling was op het eiland, die activiteiten op cultureel gebied ontwikkelde. Met de oprichting van het CCC was het organisatorisch fundament gelegd en kon een begin worden gemaakt met de culturele activiteiten op het gebied van muziek, toneel, dans, film, literatuur e.d. Deskundigen werden uitgezonden en studiebeurzen werden toegekend aan Surinaamse en Antilliaanse studenten.
Uit jaarverslagen blijkt dat in de praktijk de sterk beklemtoonde "wederkerigheid" ten aanzien van de culturele samenwerking tussen de vier landen niet geheel tot zijn recht kwam. Een toenemend deel van de beschikbare fondsen, in 1948 1 miljoen gulden rijkssubsidie oplopend in 1954 tot 2,3 miljoen, werd besteed aan culturele bijstand. Daarentegen bleef financiële inbreng van de overzeese partners ver achter bij de in 1948 uitgesproken verwachtingen. Voor het bestuur was dit voldoende aanleiding om de ietwat pompeus aandoende zinsnede op basis van wederkerigheid in de statuten van 1952 te schrappen. Tegelijkertijd werden de statuten aangepast aan de maatschappelijke en politieke gevoeligheden van dat moment. De Sticusa wilde iedere schijn van verkapt cultureel imperialisme vermijden. De gelijkstelling van Indonesië, na de soevereiniteitsoverdracht, met de West en de bevordering van het oprichten van zusterorganisaties stuitten op bezwaren van Indonesische zijde en werden om die reden uit de statuten geschrapt. Bovendien werd de culturele onafhankelijkheid van de stichting nog eens bekrachtigd door enkele eisen ten aanzien van de subsidieverlening (toezending van financiële jaarstukken aan de minister) niet langer vast te leggen in de statuten maar op te nemen in een afzonderlijke regeling inzake subsidievoorwaarden.
subsidiëring van culturele centra in genoemde (voormalige) rijksdelen;
materiële bijstand;
technische bijstand, het ter beschikking stellen van culturele deskundigen.
Het grootste gedeelte van de Sticusa-fondsen werd in de beginjaren toegewezen aan Indonesië. Vanaf 1954 kwam hieraan een einde, als gevolg van de politieke geschillen met Indonesië. Het wegvallen van Indonesië was weliswaar een gevoelig verlies maar de oriëntatie op de West was reeds in 1953 ingezet. De subsidiegelden voor Suriname en de Nederlandse Antillen werden drastisch verhoogd om uitvoering te geven aan een in 1953 bij de regering ingediend Westplan. Het Westplan was gericht op een intensivering van het contact met de bredere bevolkingslagen in Suriname en de Antillen. In onderstaande tabel zijn de begrotingsposten betreffende de culturele uitgaven opgenomen, waarbij opgemerkt moet worden, dat deze onevenredige aandacht voor Indonesië (vóór 1954) niet alleen te wijten was aan de grote belangstelling vanuit de Sticusa maar tevens vanuit de richtlijnen van de Haagse politiek.
Culturele uitgaven 1949 - 1954 Territoriale toekenning:
In Nederland opereerde de Sticusa terughoudend. Zoals blijkt uit de tabel stelde de Sticusa relatief geringe geldbedragen voor Nederland beschikbaar. Het Sticusa-beleid in Nederland werd bepaald door de omstandigheid dat bestaande instellingen in Nederland o.a., het Koninklijk Instituut voor de Tropen en de Koninklijke Vereniging Oost en West, op hetzelfde terrein werkzaam waren en ook door de relatief geringe belangstelling bij het Nederlandse publiek voor cultuur-uitingen van overzee. Om het scheppen van doublures te vermijden werd met bestaande instituten en organisaties samengewerkt en bleef de inbreng van de Sticusa beperkt. Alleen in de gevallen waarin de samenwerking ontbrak nam de Sticusa het initiatief en de uitvoering in handen.
Het opwekken van belangstelling in Nederland voor de overzeese cultuur kreeg een belangrijke impuls door de verspreiding van de jaarboeken (het eerste jaarboek verscheen in 1950, het laatste in 1954). De jaarboeken, met een oplage van circa 17.000 exemplaren, werden verspreid onder de eindexamen-kandidaten van middelbare scholen in Nederland en behandelden, in korte essays, uiteenlopende maatschappelijke en culturele aspecten van Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen. Verreweg het grootste gedeelte van de culturele uitgaven voor Nederland werd besteed aan de stichting Foreign Student Service (FSS). De FSS had onder andere tot taak betrekkingen te onderhouden met studenten in Nederland uit Indonesië, Suriname en de Antillen.
In 1953 zocht het bestuur van de Sticusa naar mogelijkheden om zijn culturele activiteiten uit te breiden. In 1954 kwam de Sticusa met een concreet voorstel aan de Ministerraad om haar werkterrein uit te breiden. Onder andere werd gedacht aan een uitbreiding van culturele activiteiten in het Caraïbisch gebied en aan gebieden, die op de route naar Indonesië lagen. Tevens werden in het voorstel suggesties gedaan om de Sticusa om te vormen tot een Netherlands Council, kennelijk naar analogie van de British Council. De Sticusa zag voor zichzelf hierbij als coördinerende instantie een hoofdrol weggelegd. Later zou blijken dat de Sticusa ongewild slachtoffer werd van haar eigen dadendrang.
Liquidatie
Door de geleidelijke ontmanteling van het Ministerie van Overzeese Rijksdelen werd het overheidsbeleid ten aanzien van Sticusa hoe langer hoe meer een interdepartementale aangelegenheid. Door de onderlinge geschillen tussen de betrokken departementen bleven problemen niet uit. In een brief aan z'n ambtgenoot van Overzeese Rijksdelen schreef minister Jo Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dat hij met de minister van Financiën geen overeenstemming kon bereiken over de hoogte van de subsidie aan de Sticusa. In het vervolg van zijn brief merkte Cals op: "(...) het heeft mij getroffen dat ik voor overeenkomstige belangen als die, welke door de Sticusa in Indonesië en in de West worden behartigd, op mijn begroting voor de culturele zaken in Nederland tot dusver met aanmerkelijke geringere bedragen heb moeten volstaan. In verband met een en ander acht ik het noodzakelijk, dat in de Ministerraad het te volgen beleid, ook voor de komende jaren, principieel ter sprake komt (...)".
Daarmee belandde de kwestie Sticusa in de Ministerraad. In een commissie ad hoc werden een aantal knelpunten besproken en voorstellen gedaan om het culturele beleid in een breder verband in een onderzoek te betrekken. Het resultaat hiervan was de instelling van een interdepartementale Commissie Culturele Activiteiten Buitenland onder leiding van Hendrik Jan Reinink, directeur-generaal voor de kunsten en voor de buitenlandse betrekkingen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (hierna kortweg Commissie Reinink). Concreet luidde de opdracht:
een inventaris op te maken van al hetgeen op het gebied der culturele werkzaamheden met betrekking tot het buitenland werd verricht;
na te gaan op welke wijze een blijvende en doelgerichte samenwerking tussen overheids- en particuliere instanties kon worden verzekerd;
voorstellen te doen inzake een zo intensief mogelijke besteding van de op de verschillende hoofdstukken der rijksbegroting aanwezige fondsen;
van advies te dienen over de vraag of de Sticusa - al dan niet gereorganiseerd- diende te blijven gehandhaafd.
In haar eindrapport stelde de commissie dat de ontwikkeling van nauwe culturele banden met landen buiten Europa om verschillende redenen noodzakelijk was. De vraag was nu of de Sticusa de aangewezen instantie zou moeten zijn om uitvoering te geven aan de ontwikkeling van culturele banden met het buitenland. Een dergelijke taakuitbreiding van de Sticusa zou, volgens de commissie, niet zonder een ingrijpende reorganisatie kunnen worden gerealiseerd. Op aanwijzing van de Ministerraad werd een Commissie tot Onderzoek Sticusa ingesteld om de mogelijkheden tot reorganisatie van de Sticusa te onderzoeken.
Op verzoek van het bestuur van de stichting werd een neutrale deskundige (Adviesbureau Van de Bunt & Co) hiermee belast. In zijn rapport drong Van de Bunt aan op een ingrijpende reorganisatie in verband met een reeds jaren voortwoekerende bestuurscrisis. Een aanhoudend conflict tussen staf en directeur had intussen geleid tot het ontslag van laatstgenoemde. Zelfs van een sanering of eventueel het aanstellen van een nieuwe directeur viel, aldus Van de Bunt, weinig heil te verwachten. Voor de Commissie Reinink was het rapport van Van de Bunt aanleiding om de regering te adviseren de Sticusa op te heffen en voor het onderhouden van culturele relaties tot de landen buiten Europa over te gaan tot oprichting van een nieuwe organisatie. Onderwijl bestond bij het personeel van de Sticusa grote onzekerheid over de voortgang van de stichting.
In augustus 1955 schreef voorzitter Johann Logemann in zijn brief aan de Commissie Reinink: "(...) Intussen heeft het bestuur van de Sticusa, op 28 februari bij monde van de voorzitter, en in zijn reactie op het eerste rapport-van de Bunt in juni j.l. er op gewezen, "dat de voortdurende onzekerheid omtrent de toekomst ... inderdaad de organisatie ernstig verzwakt en ons met name belet de directeursplaats op de juiste wijze te vervullen". Dit geldt ook voor de vervulling van andere opengevallen plaatsen van leidende functionarissen, welke vacatures ten dele zijn ontstaan door bovenbedoelde onzekerheid. Dit dwingt tot interne verschuivingen en noodmaatregelen, die op haar beurt ontwrichtend werken. Hier doet zich de top voor van een fatale cumulatie van in- en uitwendige factoren, die - omnium consensu - een zo spoedig mogelijke doorbreking eist (...) ter bescherming van de belangen van het personeel van de Sticusa (...)".
In oktober 1955 kwam het definitieve oordeel over de toekomst van de Sticusa. In een brief aan het bestuur van de Sticusa kondigde de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan dat de ministerraad had besloten over te gaan tot de oprichting van twee afzonderlijke stichtingen en dat de Sticusa met ingang van 1 januari 1956 geen rijksgelden bij wijze van subsidie meer werden verstrekt. Het bestuur van de Sticusa wenste geen verantwoordelijkheid voor de liquidatie te dragen en trad met ingang van 30 november 1955 af. Een door de minister-president ingestelde commissie werd belast met de liquidatie, die in 1961 zijn voltooiing vond.
Het Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen, 1955-1959
Oprichting, werkwijze en interne organisatie
Bij instelling van de Commissie Reinink schreef Cals, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: "Niet ontkend kan [echter] worden, dat er tot nog toe onvoldoende aandacht is besteed aan culturele propaganda, aan culturele informatie over hetgeen Nederland op cultureel terrein te bieden heeft en presteert". De oorzaak hiervan weet Cals aan het ontbreken van planning en coördinatie tussen bestaande instanties en de departementen, die zich met culturele informatie bezighielden. Het inventarisatieonderzoek van de Commissie Reinink bevestigde dat beeld voor wat betreft de situatie buiten het Europese continent. De contacten en culturele activiteiten, buiten Europees- en rijksverband, vonden veelal plaats op grond van verplichtingen in het kader van multilaterale overeenkomsten. Tot deze categorie behoorde de Nederlandse deelname in intergouvernementele commissies van de West-Europese Unie, Raad van Europa en activiteiten in UNESCO verband.
In de aanbevelingen van de Commissie Reinink zijn de contouren van het toekomstige instituut reeds zichtbaar. Het culturele beleid ten aanzien van het buitenland dat de commissie voor ogen stond was een "middel voor het bereiken van verder verwijderde doeleinden". Culturele uitwisseling werd opgevat als middel om politieke, economische en sociale belangen van Nederland te bevorderen in het buitenland. Als voorbeeld van deze vorm van culturele penetratie stond de British Council model dat in 1934 was opgericht als defensief apparaat tegen de sterke culturele propaganda welke door Nazi-Duitsland werd bedreven en dat later na de Tweede Wereldoorlog werd voortgezet.
Over de wijze waarop de culturele betrekkingen met het buitenland moesten worden georganiseerd was het oordeel van de Commissie Reinink unaniem: een gemengd orgaan, waarin overheid en particulieren zitting hadden, beschouwde de commissie als de meest wenselijke optie. Een dergelijk orgaan zou op het onderhavige terrein beter werken dan de overheid zelf. Samenwerking met het bedrijfsleven en de particuliere organisaties zou efficiënter en sneller tot stand kunnen komen door een afzonderlijk orgaan zonder directe politieke binding. Een volledige zelfstandigheid van de stichting sloot de commissie Reinink uit. Ervaring had immers geleerd dat culturele zelfstandigheid van de Sticusa, waarbij de betrokkenheid van de overheid niet verder reikte dan van geldschieter, niet in alle opzichten had voldaan. Bij oprichting van het instituut kreeg het ambtelijk element een vaste plaats in het bestuur. De oude Sticusa verdween en twee afzonderlijk op te richten stichtingen moesten in de toekomst het culturele beleid van Nederland inhoud geven in nauwe samenwerking met de overheid en reeds bestaande instanties.
Op 28 december 1955 werd de Stichting Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen (NIICB) opgericht. Het instituut was gevestigd in Den Haag en hield kantoor in Amsterdam. Het doel van de stichting was: het bevorderen van goede culturele betrekkingen tussen Nederland en het buitenland. In tegenstelling tot de andere opvolgers van Sticusa vielen de rijksdelen in de west buiten het taakgebied van het NIICB.
Aan het hoofd van het instituut stond een bestuur, dat was samengesteld uit ten minste tien en ten hoogste dertien leden. Ten minste zeven en ten hoogste tien bestuursleden waren personen uit onderscheiden kringen van het culturele en maatschappelijke leven. Eén lid werd benoemd door en was vertegenwoordiger van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; één lid benoemd door en vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken en één lid benoemd door en vertegenwoordiger van de minister van Algemene Zaken. Tevens werd het bestuur terzijde gestaan door een vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën. Het bestuur was belast met het beheer van het instituut en de zorg voor en het toezicht op de werkzaamheden van het instituut en had zij de bevoegdheid om uit haar midden adviescommissies te benoemen, waarin tevens niet-bestuursleden als deskundigen konden worden benoemd. Als voorbeeld kan worden genoemd: de Commissie Zorg voor Buitenlands Studerenden. Het bestuur benoemde een algemeen secretaris, die belast was met de dagelijkse leiding volgens de door het bestuur vastgestelde richtlijnen. De algemeen secretaris was tevens secretaris van het bestuur. Hij benoemde het personeel van het instituut met uitzondering van de regionale secretarissen, die op voordracht van de algemeen secretaris werden benoemd door het bestuur. Een aantal landen en/of gebieden waarmee het instituut contacten onderhield, werden gegroepeerd tot regionale secretariaten onder leiding van een regionaal secretaris. In de uitoefening van zijn taken werd de regionaal secretaris bijgestaan door een adviescommissie, samengesteld uit deskundigen op het onderhavige terrein.
Het kantoor van het instituut was gevestigd in Amsterdam en werd gedeeld met de Sticusa. Per 31 december 1957 beschikte het Instituut over 22 medewerkers, waarvan 11 in gezamenlijke dienst van het Instituut en de Sticusa.
Activiteiten
De activiteiten die het instituut ondernam kunnen worden onderscheiden in: uitvoering van eigen projecten; steunverlening aan projecten van organisaties en instellingen die werkzaam waren op terreinen die aansloten bij de activiteiten van het instituut. Bij de uitvoering van eigen projecten werd onderscheid gemaakt tussen algemene projecten en regionale projecten. Het verschil tussen beide was dat de algemene projecten niet specifiek waren gericht op een bepaalde regio. In afwijking van de werkwijze van de British Council opende het instituut geen bijkantoren in het buitenland. Alle activiteiten vonden plaats met behulp van en voor zover nodig via de Nederlandse diplomatieke posten in het buitenland. Een dergelijke werkwijze vereiste de nodige samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het aanvankelijk optimisme bij de oprichting van het instituut maakte in de tweede helft van 1957 plaats voor een sombere stemming. Het ontwerp-jaarverslag van 1957 getuigt hiervan: " (...) Dit eerste jaarverslag [1957] zou eigenlijk een periode van twee jaren moeten omvatten, daar de Stichtingsakte van het Instituut is verleden op 28 december 1955 en over het jaar 1956 geen verslag is uitgebracht. De omstandigheden geven hiertoe echter weinig aanleiding, ja, men zou de ontwikkeling van het Instituut zelfs liever in het 2e halfjaar van 1957 willen laten beginnen (...)".
Naast de gebruikelijke administratieve en organisatorische beslommeringen, die bij de opbouw van een nieuw instituut nu eenmaal de nodige tijd en aandacht vergen, beperkten zich de activiteiten van het Instituut in de eerste maanden van haar bestaan tot de afwikkeling van de Sticusa in liquidatie en de daarmee samenhangende overdracht van de activiteiten in Indonesië aan het instituut. Als gevolg van de eerder genoemde werkwijze van het instituut werden de kantoren en bijkantoren van de oude Sticusa in Jakarta ontmanteld. In overleg met de diplomatieke vertegenwoordiging in Jakarta vond in 1956 een hergroepering van werkzaamheden plaats. Voor het overige leidde het instituut een min of meer sluimerend bestaan. Afgezien van de activiteiten in Indonesië bleven de werkzaamheden tot juni 1957, ruim vijftien maanden na oprichting, beperkt tot het stadium van voorbereidingen en plannen maken. Contacten met het buitenland waren er niet of nauwelijks. Vertragingen in de werkzaamheden werden toegeschreven aan problemen tussen ambtelijke instanties en het instituut. De introductie van het instituut bij de diplomatieke posten in het buitenland door het Ministerie van Buitenlandse Zaken verliep niet naar wens. Na overleg met betrokken partijen werd een modus vivendi gevonden, waarbij een aantal problemen uit de weg werden geruimd. De eerste contacten met het buitenland verliepen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een algemene introductie van het instituut bleef echter uit. Vanaf juni 1957 leek het tij ten goede te keren, al dreigden de bezuinigingsplannen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen opnieuw roet in het eten te gooien. De rijksbijdrage aan het instituut onderging in 1957 en 1958 een aanzienlijke aderlating: 1.340.000 gulden in 1956 tot circa 800.000 gulden voor 1958.
In het kader van de algemene projecten kwamen in de loop van 1957 een aantal educatieve tentoonstellingen zoals Wie was Rembrandt, Wie was van Gogh en Zo is Nederland tot stand. Deze tentoonstellingen werden in tal van landen geëxposeerd. Eveneens kwamen in dezelfde periode geleidelijk de regionale projecten op gang. Het regionaal-secretariaat voor Zuid- en Oost-Azië was het oudste secretariaat van het Instituut. Aandachtsgebied van dit secretariaat was tot 1957 voornamelijk Indonesië, later uitgebreid met Japan en Ceylon. Het regionaal-secretariaat voor Oost-Europa, welke meer dan de andere secretariaten onderhevig was aan politieke fluctuaties, richtte haar aandacht op Polen en Joegoslavië. In maart 1957 werd het regionaal-secretariaat voor de Emigratielanden ingesteld. Gelet op de sociale en culturele belangen voor Nederland in Australië en Nieuw-Zeeland door de relatief grote aantallen Nederlandse emigranten werden de betrekkingen met de twee genoemde landen geïntensiveerd.
In oktober 1957 werd een bescheiden regionaal secretariaat voor Latijns-Amerika ingericht. Contacten bleven in hoofdzaak beperkt tot Brazilië en Venezuela. Laatstgenoemde land was vooral belangrijk voor de culturele belangen van de Nederlandse Antillen. Plannen tot samenwerking met de Sticusa met betrekking tot het Caraïbisch gebied kwamen als gevolg van bestedingsbeperkingen van het instituut niet van de grond. De culturele betrekkingen, in beginsel op basis van het reciprociteitsbeginsel, tussen de afzonderlijke landen bestonden uit min of meer vastgestelde culturele programma's zoals uitwisseling van tentoonstellingen, films, studenten, wetenschappers en contacten tussen scholen.
In Nederland werd samengewerkt met instellingen, die aansloten bij de activiteiten van het instituut. Aparte voorzieningen werden getroffen voor studenten-opvang in Nederland, dat verliep via de Stichting Foreign Student Service (FSS), die jaarlijks werd gesubsidieerd door het instituut en de Sticusa. Bij alle ups-and-downs vormde de uitgave van het eigen culturele magazine Delta, dat in binnen- en buitenland een lovende pers ontving, een hoogtepunt. Een bijzondere Adviesraad Delta, waarin vertegenwoordigers van de belangrijkste wetenschappelijke en culturele organisaties zitting hadden, moest borg staan voor een hoge kwaliteit. De levensvatbaarheid van het magazine bleek na liquidatie van het instituut, toen pogingen werden ondernomen om het te behouden en onder te brengen in een afzonderlijke stichting.
Liquidatie
De moeilijkheden rondom het instituut waren te wijten aan een zich voortslepend conflict tussen twee structuren: behartiging van het internationaal cultureel beleid door de overheid ofwel door een volledig met overheidsmiddelen gefinancierde centrale stichting. In het algemeen heerste de opvatting bij de betrokken departementen dat de beslissing omtrent de vorm en de mate waarin culturele voorlichting en activiteiten met het buitenland behoorde te liggen bij de overheid en niet bij het instituut. De rol van het instituut moest in deze visie beperkt blijven tot dat van een auxiliair orgaan. Door het ontbreken van een duidelijke taakafbakening tussen het instituut en de overheid bleven competentiegeschillen niet lang uit. De autonome opstelling van het instituut was een doorn in het oog van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat het instituut met een zekere slagvaardigheid zelfstandig contacten onderhield met de vertegenwoordigende posten in het buitenland was een hoogst ongebruikelijke werkwijze. Hiermee bewoog het instituut zich op een terrein, dat uitsluitend was voorbehouden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals blijkt uit een ambtelijke nota van Buitenlandse Zaken van 27 maart 1957 inzake "Samenwerking met het Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen". " (...) Tot gebruikmaking van de diensten van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers is (...) alleen bevoegd de Minister van Buitenlandse Zaken, en deze bevoegdheid is evenmin te delegeren aan andere instanties als de ministeriële verantwoordelijkheid voor bedoelde diensten." Het zal derhalve onmogelijk zijn, dat de samenwerking tussen het Instituut en het Ministerie en de posten van de Buitenlandse Dienst ooit de vorm zou krijgen van een bevoegdheid van het Instituut om instructies te geven aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers (...)".
Bij besluit van de Ministerraad van 27 februari 1959 werd het NIICB met ingang van 1 januari 1960 geliquideerd. Tekenend voor de gespannen verhoudingen was een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 12 maart 1959 met de mededeling dat inmiddels de diplomatieke posten in het buitenland was verzocht om brieven, die tot dan toe rechtstreeks aan het instituut werden verzonden, voortaan te richten aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De snelle reactie van Buitenlandse Zaken riep de nodige wrevel op, temeer omdat de subsidie aan het instituut doorliep tot 1 januari 1960. In een communiqué van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan de pers werd met geen enkel woord gerept over de problemen tussen Buitenlandse Zaken en het instituut. De officiële verklaring luidde dat de feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de buitenlandse culturele betrekkingen steeds meer in een officieel kader werden geplaatst. Niet alleen de pers maar ook de Algemene Rekenkamer stelde vraagtekens bij deze officiële lezing. In haar commentaar stelde de Rekenkamer: (..) De vraag rijst of deze ontwikkeling eind 1955 niet reeds bestond, althans was te voorzien en of de oprichting dus wel voldoende gebaseerd is geweest op een duidelijk beleid (..).
Op 24 november 1959 werd bij besluit van het bestuur van het instituut een commissie van liquidateuren benoemd. Op 6 juni 1967 was de liquidatie voltooid. De eigendommen van het instituut werden, in overeenstemming met art. XIII van de statuten, overgedragen aan de Staat der Nederlanden en vervolgens in bruikleen overgedragen aan de Sticusa, de Stichting Foreign Student Service (beheerder pand Oranje Nassaulaan), het Unesco Centrum Nederland en de Stichting Internationale Uitgave DELTA. De taken van het instituut werden overgenomen door de Afdeling Internationale Betrekkingen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
STICUSA, 1955-1989 (1990)
Oprichting
De nieuwe Sticusa werd op 28 december 1955 opgericht als de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen. In vergelijking met de situatie in 1948 was er veel veranderd. Het Statuut van 1954 maakte de drie partners althans formeel gelijkwaardig. De taken van de nieuwe Sticusa kwamen echter in grote lijnen overeen met de taken van de per 1 januari 1956 opgeheven stichting. Op een tweetal punten verschilde zij van haar voorgangster: het werkterrein bleef beperkt tot de West en het ambtelijk element kreeg een vaste plaats in het bestuur.
Bestuur, interne organisatie en vertegenwoordiging
Aan het hoofd van de Sticusa stond een bestuur, samengesteld uit ten minste negen en ten hoogste twaalf leden. Zes leden uit onderscheiden kringen van het culturele en maatschappelijke leven werden benoemd door de minister van Zaken Overzee , later Vice-Minister-President, en de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gezamenlijk. Een lid werd benoemd door en was vertegenwoordiger van de Vice-Minister-President, een lid, benoemd door en vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, een lid, benoemd door en vertegenwoordiger van de Minister van Algemene Zaken; twee leden ten slotte werden benoemd, na overleg met de Gevolmachtigde Ministers van Suriname en de Nederlandse Antillen als vertegenwoordigers van het culturele leven aldaar, door de Vice-Minister-President. Het bestuur werd terzijde gestaan door een vertegenwoordiger van de Minister van Financiën. Principiële wijziging in deze bestuurlijke indeling vond niet plaats. Wel vonden door naamswijzigingen van en taakverschuivingen bij de ministeries enkele mutaties plaats. Aan het bestuur was het beheer van de stichting opgedragen, waaronder begrepen de zorg voor en het toezicht op haar werkzaamheden. Het bestuur stelde de begroting en de jaarrekening vast en bood beide aan ter goedkeuring aan de Vice-Minister-President, later het Kabinet voor Surinaamse en Antilliaanse Zaken.
In 1966 werd door het bestuur een dagelijks bestuur ingesteld , dat was samengesteld uit de voorzitter, de vicevoorzitter, één bestuurslid en de secretaris. Het dagelijks bestuur besliste over spoedeisende zaken onder nadere goedkeuring van het (algemeen) bestuur. Het bestuur benoemde een secretaris (directeur) , tevens secretaris van het bestuur, die belast was met de dagelijkse leiding van de stichting, overeenkomstig een door het bestuur vastgesteld reglement. Het overige personeel werd namens het bestuur benoemd door de secretaris (directeur). Een bijzondere figuur binnen de Sticusa-organisatie was de vertegenwoordiger van de Sticusa in Suriname. De Sticusa-vertegenwoordiger in Suriname vond zijn bestaan in art. IIIc van de statuten van de Sticusa, waarin de mogelijkheid werd geboden vertegenwoordigers aan te wijzen bij de overzeese zusterinstellingen. In de periode 1948-1975 werd de functie van vertegenwoordiger van de Sticusa uitgeoefend door de directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Suriname in de persoon van drs J. Michels (1948-1956), dr C. Nagtegaal (1956-1961), mr W.A. Renardel de Lavalette (1961-1968) en mr J. van Petten (1968-1975). De vertegenwoordiger trad in Suriname op namens het bestuur van de Sticusa en was adviserend lid van het bestuur van het Cultureel Centrum Suriname (CCS). De vertegenwoordiger bemiddelde in alle voorkomende gevallen tussen Surinaamse culturele instellingen en de Sticusa in Amsterdam en voerde het kasbeheer over de subsidiegelden, die de Sticusa beschikbaar stelde aan culturele instellingen en projecten. Daarnaast vervulde de vertegenwoordiger bestuursfuncties in stichtingen, die mede op initiatief van de Sticusa tot stand kwamen, zoals de stichting Volkslectuur. Lou Lichtveld, als Surinaams minister van Onderwijs en de eerste directeur van het CCS, schreef over de functie van de Sticusa-vertegenwoordiger: "De moeilijkheid van een ontwikkelingsland is: de mensen hebben van alles nodig, maar ze weten niet hoe ze het moeten vragen en hoe ze dat moeten formuleren. Vaak doen ze het op een verkeerde manier en het was min of meer de taak van de Nederlandse vertegenwoordigers van Sticusa in Suriname, om behoeften te peilen en aanwijzingen te geven hoe de vraag in een behoorlijke vorm te gieten; wat hun niet altijd in dank is afgenomen...".
In de eerste periode 1948-1956, leidde de figuur van de vertegenwoordiger een sluimerend bestaan. Een instructie of reglement voor de vertegenwoordiger is nimmer opgesteld. Toen Cornelis Nagtegaal in 1956 de functie van vertegenwoordiger van drs J. Michels over nam sprak hij in een brief aan Thijs, secretaris van de Sticusa, zijn verbazing uit over het ontbreken van richtlijnen ten aanzien van taken en bevoegdheden van de vertegenwoordiger. In antwoord hierop meldde Thijs dat de vertegenwoordiger slechts een adviserende bevoegdheid had in Sticusa-zaken en dus in het verleden was afgezien van een instructie. De inzet van de vertegenwoordiger was in hoge mate afhankelijk van de betrokkenheid van deze figuur bij de Sticusa-zaken: het houden van voeling met het culturele leven in Suriname op basis van persoonlijke contacten en interesse in de materie. Onder Van Petten (1968-1975) namen de activiteiten voor de Sticusa zelfs zodanige vormen aan dat hij bij het bestuur van de Sticusa aandrong op personeelsuitbreiding hetgeen door het Sticusa-bestuur werd gehonoreerd. Bij de totstandkoming van de onafhankelijkheid van Suriname kwam aan de taak van de Sticusa en daarmee van de vertegenwoordiger een einde. De Sticusa-aangelegenheden werden afgewikkeld door mr E. Bender, verbonden aan de consulaire afdeling van de Nederlandse ambassade in Paramaribo.
Activiteiten
De activiteiten vertonen grote overeenkomst met de activiteiten van de oude Sticusa. Naast subsidiëring van de culturele centra en uitzending van deskundigen, ter ondersteuning van de infrastructuur, werden culturele activiteiten georganiseerd en gesubsidieerd op het gebied van podiumkunsten, beeldende kunst, massamedia, letteren en wetenschap. Voorts verstrekte de Sticusa beurzen aan Surinaamse en Antilliaanse studenten, die in Nederland een studie gingen volgen. In 1960 deed het fenomeen televisie haar intrede. Op 31 juli begon de eerste Antilliaanse televisiezender, TeleCuraçao, zijn uitzendingen. Sticusa verleende technische bijstand en verzond Nederlandse televisieprogramma's en documentaires in samenwerking met de Nederlandse Wereldomroep en de Nederlandse Televisie Stichting (NTS). In 1965 volgde, na een voorbereidingstijd van twee jaar, Suriname.
Een uitvoerige opsomming van culturele activiteiten valt buiten het bestek van deze inleiding. Hier kan worden volstaan met verwijzing naar de Culturele Kroniek, 1948-1968 en de Sticusa-jaarverslagen over de jaren 1956-1988. In de periode 1957-1961 vond een belangrijke uitbreiding plaats van culturele centra in Suriname en de Nederlandse Antillen. In Suriname vond in 1958 de oprichting plaats van het Cultureel Centrum Nickerie (CCN), in 1961 het Cultureel Centrum Coronie (CCC) en het Cultureel Centrum Marowijne en ten slotte in 1964, als sluitstuk, het Cultureel Centrum Wageningen. In de Nederlandse Antillen werd in 1956 het Cultureel Centrum Bonaire opgericht, gevolgd in 1960 met de oprichting van het Cultureel Centrum St. Maarten, dat tevens als centrum voor St. Eustatius en Saba dienst deed.
De culturele centra waren zelfstandig, al moet dat worden opgevat in formeel juridische zin. Financieel waren de centra nagenoeg geheel afhankelijk van de Sticusa. Jaarlijks dienden de centra een begroting in als basis voor de aanvraag om subsidie. De Sticusa bepaalde vervolgens binnen het kader van de beschikbare middelen de omvang van de subsidie. Aan het eind van ieder boekjaar brachten de centra verslag uit van hun activiteiten aan het bestuur van de Sticusa. Naarmate de opbouwfase (vanaf 1948!) vorderde ontstonden scheurtjes in de relatie tussen de centra en de Sticusa. De culturele ontwikkeling in Suriname en de Nederlandse Antillen groeide gestaag. Meer en meer werden eigen initiatieven ontwikkeld en werd het belang van de culturele eigenheid beklemtoond. In Suriname werd de Sticusa geconfronteerd met de etnische verzuiling van de Surinaamse samenleving, die ook haar uitwerking niet miste op het culturele vlak. Het CCS, veruit de belangrijkste partner van de Sticusa, werd van meet af aan verweten, onder andere door de creools-nationalistische organisatie Wie Eegie Sanie, niet de Surinaamse cultuur te bevorderen doch de Nederlandse cultuur in Suriname. Als bestuurslid werd de Sticusa-vertegenwoordiger geconfronteerd met deze problematiek. Lichtveld: "De rol van de Nederlandse vertegenwoordiger van Sticusa leidde tot een weliswaar begrijpelijke, maar toch tot een ambivalente constructie. De vertegenwoordiger had geen rechtstreekse vinger in het CCS-bestuur, want men wilde dat de zelfwerkzaamheid steeds groter werd. Maar alles werd teruggespeeld via de Nederlandse vertegenwoordiger. Hij had zo te zeggen de sleutel van de brandkast in zijn zak, dus men moest wel rekening met hem houden." In 1958 werd de Raad van Culturele Samenwerking (RACUSA) ingesteld met het doel de activiteiten tussen organisaties en instellingen, die zich op cultureel gebied bewogen, te coördineren. De instelling van de raad moest er borg voor staan, dat het CCS meer dan in het verleden de zelfwerkzaamheid van de aangesloten organisaties bevorderde. Deze opzet mislukte. Onvrede over het functioneren van de RACUSA leidde in 1967 tot oprichting van een tegenstrever, de Surinaamse Culturele Federatie (SCF) en tot de opheffing van de RACUSA. De oprichting van de SCF betekende een verzwakking van de positie van het CCS. Voortaan had het CCS rekening te houden met een subsidiestroom, die via het SCF naar de daarbij aangesloten culturele organisaties liep. Daarmee kwam een eind aan de monopoliepositie, die het CCS vanaf 1948 innam. Ook in de Nederlandse Antillen moest de Sticusa het regelmatig ontgelden. In 1968 verscheen een Antilliaanse nota inzake Sticusa, opgesteld door belangrijke representanten van het Antilliaanse culturele leven: J.H. Beaujon, H. Dennert en M. Henriquez. De nota, die de geschiedenis zou ingaan als de "Antilliaanse stinknota", verwoordde onomwonden kritiek op het Sticusa-beleid, dat volgens de samenstellers een te grote invloed had op de Antilliaanse cultuur. Zo riepen de geregelde werkbezoeken van Sticusa functionarissen, soms meerdere keren per jaar, weerstand op: "(...) door de genoemde werkbezoeken van de Sticusa functionaris(sen), geeft het Sticusa-bestuur de indruk nog niet de overtuiging te hebben dat de Antilliaan in staat zou zijn, met betrekking tot het culturele leven in de Antillen, zelf initiatieven te nemen en zelf het organiseren en uitvoeren der activiteiten ter hand te nemen. Dit zou aanleiding kunnen geven het Sticusa-bestuur een aanmatigende houding toe te schrijven, immers wie zou beter kunnen oordelen wat en hoe voor de Antilliaan gedaan moet worden dan de Antilliaan zelf (...)"
Arbeidsonlusten in 1969 op Curaçao veranderden niet alleen het politieke leven op de Antillen maar brachten ook het maatschappelijk-culturele leven in beweging. Het voorstel van het radicale statenlid Stanley Brown om de Sticusa te elimineren en een eigen cultuurbureau op te richten stond niet op zichzelf. Met de oprichting in 1976 van de Sociaal-Culturele Raad van de Nederlandse Antillen (SOCURNA) trad een nieuwe fase in ten aanzien van de relatie tussen de culturele centra en de Sticusa. Met recht zou de SOCURNA kunnen dienen als een gelijkwaardige counterpart van de Sticusa. De raad had tot doel het bevorderen van het sociaal-culturele leven in de Nederlandse Antillen en deed dat in nauwe samenwerking met de regering, de eilandsbesturen en de culturele centra. Tegenover de Sticusa trad de SOCURNA op als coördinator voor de sociaal-culturele belangen van de Antillen.
In 1975 werd het werkterrein van de Sticusa aanzienlijk beperkt. Tijdens de voorbereidingen naar onafhankelijkheid van Suriname werd direct zichtbaar dat in het nieuwe Suriname geen plaats meer was voor de Sticusa. In het bilateraal overleg tussen de beide regeringen, in het voorjaar van 1975, drong de Surinaamse regering aan op reconstructie van de culturele betrekkingen en gaf de regering te kennen niet langer prijs te stellen op samenwerking met Sticusa. Bij de opening van de 15e zitting van de Adviesraad liet de Surinaamse Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling, Ronald Venetiaan, zich ontvallen dat "de Sticusa terecht of ten onrechte een koloniaal en kolonialistisch stigma draagt". Het wegvallen van Suriname maakte statutenwijziging noodzakelijk. Op 13 mei 1976 werden de statuten aangepast aan de nieuwe situatie en werd de naam van de stichting gewijzigd in Stichting voor Culturele Samenwerking (Sticusa).
In Nederland werden de culturele activiteiten, die vanaf 1948 door de Sticusa werden georganiseerd, voortgezet. In de jaren '60 vond periodiek overleg plaats tussen de Kabinetten van de Vice Minister-President en de Gevolmachtigde Ministers van Suriname en de Nederlandse Antillen, het Koninklijk Instituut voor de Tropen en de Sticusa om een zo groot mogelijke coördinatie te bewerkstelligen. Aan voorlichting op scholen over Suriname en de Nederlandse Antillen werd ruimschoots aandacht besteed. In samenwerking met het Koninklijk Instituut voor de Tropen werd in 1960 uitvoering gegeven aan het Plan Wagner, gebaseerd op samenstelling van leskoffers met documentatiemateriaal voor diverse schooltypen.
Zoals haar voorgangster werd ook de tweede Sticusa zowel in het parlement als in de vaderlandse en overzeese pers soms onaangenaam getroffen door felle kritiek op haar beleid. In feite richtte zich de kritiek op één punt, dat zich van het begin (1948) af had voorgedaan en zich onverzwakt handhaafde: de bevordering van culturele samenwerking en culturele uitwisseling strookte niet met de feitelijke uitwerking hiervan. Een belangrijk deel van de subsidiegelden van de Sticusa werd aangewend ten behoeve van financiële steunverlening aan de culturele centra. De Sticusa was zich hiervan bewust. Uit de diverse beleidsnota's blijkt hoezeer de Sticusa bereid was haar beleid en positie kritisch te evalueren, en ook worstelde met een vrijwel onoplosbaar dilemma: de ontwikkelingen in de West afwachten en dus de kritiek op haar beleid onbeantwoord laten òf een vernieuwend beleid stimuleren en eveneens het verwijt van geestelijk imperialisme over zich af te roepen. Binnen het bestuur passeerden tal van mogelijkheden de revue: van bevriezing van subsidies tot het verzelfstandigen van het culturele beleid van Suriname en de Antillen door toewijzing van middelen aan de betrokken landen. De Sticusa-vertegenwoordiger in Suriname zag in dat laatste een groot gevaar. In een reactie op de beoogde beleidsombuiging van de Sticusa ten aanzien van Suriname stelde Van Petten: "(...) Wie geen vreemdeling in Jeruzalem is kan bevroeden dat een behoorlijk deel van dat bedrag zal worden besteed niet zozeer om aan culturele behoeften te voldoen doch om politieke aspiraties te bevredigen." Zelf voorzag hij problemen voor zijn positie als het Sticusa-beleid onder invloed van de Surinaamse politiek zou komen te staan: "(...) Ik ben ervan overtuigd dat de vertegenwoordiger hier bij het afremmen en het geven van advies een nuttige functie heeft te vervullen, maar ik ben bang, dat hij hierdoor ongewild betrokken kan worden in de kleine politiek, hetgeen bepaald niet gewenst is voor zijn positie als Directeur van het Kabinet van de Gouverneur." Ook intern stond de Sticusa bloot aan kritiek. In 1970 en 1971 werd de Sticusa geplaagd door interne conflicten, cumulerend in de zaak Agnes Herpers, adjunct-secretaris, die zich openlijk in de vaderlandse pers beklaagde over het beleid van de Sticusa. Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat de Sticusa, behalve haar eigenlijke activiteiten, belast was met de administratieve ondersteuning en deels met de uitvoering van projecten van de in 1961 opgerichte Adviesraad voor de Culturele Samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk. In de volgende paragraaf wordt de Adviesraad besproken in samenhang met de ontwikkelingen op cultureel gebied en zijn relatie tot de Sticusa.
De Adviesraad voor Culturele Samenwerking, 1961-1986
Instelling en werkwijze
Het initiatief tot instelling van de Adviesraad kwam van Surinaamse en Antilliaanse zijde. Beide regeringen meenden dat in hun landen het culturele beleid al te zeer werd bepaald door het Sticusa-bestuur in Nederland, zonder dat hun regeringen daarin voldoende werden gekend. Het initiatief van de Surinaamse en Antilliaanse regeringen is des te opmerkelijker tegen de achtergrond van de uitlatingen van Van Lier in 1964, waarin deze zich beklaagt over de geringe belangstelling bij de overzeese regeringen. Overigens was de gedachte over oprichting van een koninkrijksorgaan niet nieuw. Voor- en tegenstanders van de Sticusa hadden in het verleden al eens het idee geopperd om de Sticusa te vervangen door een gemeenschappelijk orgaan. Tot een concrete uitwerking van plannen kwam het echter niet.
Op 15 januari 1961 werd de Adviesraad voor Culturele Samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk ingesteld bij Koninklijk Besluit van 17 januari 1961 nr 12. De raad was samengesteld uit een voorzitter en negen leden. De voorzitter van de raad was de minister belast met de zorg voor culturele zaken van het land waar de raad bijeenkwam. Voor de eerste keer fungeerde de Nederlandse minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen als voorzitter. De taak van de raad, zoals omschreven in het koninklijk besluit, hield feitelijk niet meer in dan een vrij algemene intentieverklaring: de Regeringen van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen gezamenlijk van advies te dienen omtrent de culturele samenwerking tussen deze landen. In de toelichting op het instellingsbesluit schreef de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen het besluit summier te willen houden "(...) opdat zoveel mogelijk aan de ontwikkeling zij overgelaten". De raad kreeg voldoende bewegingsvrijheid om zelf bepalingen vast te stellen betreffende de besluitvorming en de wijze van adviseren. De taak van de raad werd concreter uitgewerkt in een nota van de raad inzake de grondslagen en doelstellingen van de culturele samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk. Tijdens de eerste zitting van de raad in februari 1961 werd het werkterrein vastgesteld. De aanbevelingen (adviezen) gericht aan de regeringen gezamenlijk, hetzij op verzoek van de regeringen, hetzij uit eigener beweging hadden betrekking op: In 1964 werd de samenstelling van de Adviesraad, bij algemene maatregel van rijksbestuur, gewijzigd. Tot dan toe was het gebruikelijk dat de verantwoordelijke minister optrad als voorzitter van de raad (art. 3 van instellingsbesluit). In het gewijzigde besluit werd artikel 3 geschrapt teneinde een vermenging van verantwoordelijkheden te vermijden. Niet langer trad de minister op als voorzitter van de raad, maar een van de leden van de raad van het land waar de raad samenkwam.
ondersteuning, uitbouw en versterking van de culturele en sociaal-culturele infrastructuur binnen het kader van de ontwikkelingssamenwerking;
de samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschappen, de kunsten, het sociaal-cultureel werk waaronder de sport;
het verlenen van beurzen, subsidies;
het versterken van internationale culturele betrekkingen
Overeenkomstig artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 12 januari 1961 werd op de eerste zitting van de raad op 2 februari 1961 in Den Haag het reglement van orde opgesteld. De belangrijkste punten hieruit waren samengevat:
De raad brengt zijn adviezen schriftelijk aan de drie regeringen uit;
Alleen door de drie regeringen of door de leden van de raad naar voren gebrachte onderwerpen worden op de agenda geplaatst;
Voorafgaande aan een zitting werd de ontwerp-agenda vastgesteld door de Werkgroep uit de Adviesraad, later het Voorzittersoverleg. Meestal lag er een termijn van drie maanden tussen deze bijeenkomst en de plenaire raadszitting;
De raad kan de regeringen van de drie landen desgevraagd of uit eigen beweging van advies dienen. De raad kan niet-leden uitnodigen in zijn vergaderingen om over bepaalde onderwerpen te adviseren.
Aanbevolen projecten worden na definitieve aanvaarding van de betrokken regeringen van de agenda van de raad afgevoerd, doch in het rapport van gemaakte vorderingen (kwartaalrapporten) worden de projecten gevolgd totdat zij zijn voltooid.
In Nederland werden de aanbevelingen van de raad in een ambtelijk voortraject tussen vertegenwoordigers van de betrokken ministeries (Kabinet Vice-Minister-President, de Ministeries van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) besproken en werd een gezamenlijk standpunt geformuleerd ter bespreking in de Ministerraad. De projecten, die in beginsel werden aanvaard, behoefden de definitieve goedkeuring van de Vice-Minister-President, die vervolgens namens zijn ambtsgenoten de Adviesraad in kennis stelde van het regeringsstandpunt.
De uitvoering werd gecoördineerd door de Sticusa. De financiële middelen werden meestal in de vorm van speciale doelsubsidies verstrekt. Deze extra financiële armslag voor de Sticusa was aan voorwaarden gebonden. Alvorens tot uitvoering van de plannen over te gaan werden door het Kabinet van de Vice-Minister-President voorwaarden gesteld, waaronder het inschakelen van Nederlandse deskundigen. Voor restauratie-projecten werd veelal een beroep gedaan op Rijksdienst voor de Monumentenzorg en in andere gevallen de Rijksgebouwendienst of de Rijkscommissie van Advies voor de bouw van Schouwburgen en Concertzalen. De kosten die de Adviesraad maakte werden door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen opgebracht naar draagkracht in een verhouding van 2:1:1. Het financiële beheer van de Adviesraad was toevertrouwd aan de Sticusa en werd gecontroleerd door de Algemene Rekenkamer.
Met de instelling van de Adviesraad was de culturele samenwerking en dus ook het Sticusa-beleid onderworpen aan de politieke controle van de drie regeringen. Het naast elkaar bestaan van de Sticusa en de Adviesraad bleek in de praktijk goed te werken. Niet alleen werd het secretariaat van de Adviesraad toevertrouwd aan de Sticusa, maar bovendien betoonde de Sticusa zich een loyale uitvoerder van projecten van de Adviesraad en brak de Adviesraad op zijn beurt meermaals een lans voor de Sticusa. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Sticusa-beleid frequent op de agenda van de Adviesraad prijkte.
Aanbevelingen van de Adviesraad
In de eerste jaren van haar bestaan bestonden de werkzaamheden van de Adviesraad uit: voortzetting en intensivering van het vijfjarenplan van de Sticusa, dat in 1959 op verzoek van de toenmalige minister van Zaken Overzee was opgesteld en bezinning op de betekenis van de culturele samenwerking tussen de drie betrokken landen vanuit de invalshoek van elk der drie landen. De aanbevelingen van de raad en de daaruit voortvloeiende projecten voorzagen in uitbreiding van de materiële voorzieningen, die noodzakelijk waren voor uitbreiding van de culturele infrastructuur in Suriname en op de Nederlandse Antillen en voor een verdere ontplooiing van het culturele leven. De meest in het oog springende projecten waren de zogenaamde investerings- en restauratieprojecten en projecten inzake technische bijstand. De investeringsprojecten hadden betrekking op restauratie van monumenten en uitbreiding van voor culturele doeleinden bestemde gebouwen (buurtcentra en culturele centra). Projecten inzake technische bijstand hadden veelal betrekking op ondersteuning van onderwijsactiviteiten en uitzendingen van deskundigen. De financiering van deze projecten werd mogelijk gemaakt door een financiële injectie van de Nederlandse overheid. In 1966 werd een post Extra bijdragen voor uitvoering van Culturele Projecten op de rijksbegroting opgenomen om het meerjarenplan voor nieuwbouw, uitbreiding en restauratie van voor culturele doeleinden bestemde gebouwen en monumenten te verzekeren. In het jubileumboek 25 jaar Adviesraad is een opgave opgenomen van van door de Adviesraad aanbevolen projecten. Met de uitvoering van de projecten was een aantal jaren gemoeid; tien tot vijftien jaar voor één project vormde geen uitzondering.
In 1969 kwam de Adviesraad voor de eerste keer in aanvaring met de Nederlandse regering. Aanleiding vormde een verschil van inzicht over de taak en functie van de raad. In datzelfde jaar werd een post op de rijksbegroting opgenomen voor de uitvoering van projecten van sociale- en educatieve aard. Met het scheppen van deze extra middelen kwam een wending in het afhandelen van projecten. Immers er werd onderscheid gemaakt tussen zuiver culturele projecten en projecten van sociale en educatieve aard. De eerste groep zou het eigenlijke werkterrein van de raad vormen. De tweede groep was het werkterrein van de Vertegenwoordiger van Nederland voor ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen ten behoeve van projecten van sociale en educatieve aard. Goedkeuring van deze projecten door de regering was in principe gebonden aan de voorwaarde van een eigen inbreng van 25 % van de investeringskosten. Wat betreft de verhouding van de Vertegenwoordiger en de raad: de Vertegenwoordiger behoorde tot het uitvoerende apparaat van de regering en had dus formeel niets te maken met de adviserende taak van de raad. Het onderscheid, dat de Nederlandse overheid maakte tussen de begrippen sociaal en zuiver cultureel werd door de Adviesraad niet gedeeld. Voor de raad was dit voldoende aanleiding om zich te bezinnen over haar plaats en werkwijze in het algemeen en over het begrip cultuur in het bijzonder. Voor de raad waren de begrippen cultuur en sociaal complementair: (...) immers ook de nieuwvormingen in de cultuur zijn zonder de dimensie van sociale participatie ondenkbaar; het sociaal functioneren is zonder de dimensie van de vormen en de inhoud van cultuur steriel. In aansluiting hierop suggereerde de raad tijdens de dertiende zitting (1973) om bij alle culturele, sociaal-culturele en educatieve projecten advisering door de raad verplicht te stellen. Het standpunt van de Nederlandse regering was zowel diplomatiek als ontwijkend: de regering erkende weliswaar de grote voordelen van de bovenvermelde suggestie, maar verbond hieraan de totstandkoming van een meerjarig ontwikkelingsplan op sociaal, educatief en cultureel gebied.
Nieuwe vormen en instrumenten van samenwerking
Van het begin in 1961 tot 1970 hadden de projecten die door de Adviesraad werden aanbevolen veelal het karakter van op korte termijn gebaseerde wensenlijsten. De raad fungeerde als een ad hoc pleitbezorger van de totstandkoming van bepaalde projecten. Hierdoor kwam de verantwoording van de Surinaamse en Antilliaanse regeringen voor een eigen sociaal-cultureel beleid onvoldoende tot z'n recht. Vanaf 1970 ondergingen de ideeën ten aanzien van de ontwikkelingshulp aan Suriname en de Nederlandse Antillen een belangrijke verandering. De realisering van culturele projecten was tot dan toe maar al te afhankelijk van Nederlandse fondsen. Tijdens zijn tiende zitting meende de raad dan ook dat er meer financiële steun moest komen van de Surinaamse en Antilliaanse regering om de zorg voor hun eigen culturele ontwikkeling te waarborgen. Dit gold niet alleen ten aanzien van de Adviesraadprojecten maar ook ten aanzien van de materiële bijstand, die de Sticusa vanuit Nederland beschikbaar stelde ten behoeve van de overzeese culturele centra. In 1973 gaf de raad te kennen dat zij, behalve het adviseren omtrent culturele en sociaal-educatieve projecten, behoefte had aan een algemene programmatische planning, dat ingepast kon worden in de totaliteit van de ontwikkelingsplanning voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Toch bleef advisering over concrete projecten in hoofdzaak het beleid van de raad uitmaken. Een eerste aanzet om te komen tot een systematische planning kwam, zoals hierna blijkt, van de overheid.
De onafhankelijkheid van Suriname in 1975 schiep een geheel nieuwe situatie. In 1976 vond als gevolg hiervan géén zitting plaats van de raad. Het wegvallen van Suriname maakte een bezinning op de toekomstige positie van de raad in de samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen wenselijk. De veranderende ideeën en opvattingen over samenwerking en ontwikkelingshulp die zoals vermeld vanaf 1970 opgang maakten, werden in de navolgende jaren inzet van het overheidsbeleid. Daarbij speelde op de achtergrond de gedachte aan de toekomstige onafhankelijkheid van de Nederlandse Antillen een grote rol. In 1976 werd een Gemengde Commissie van Deskundigen ingesteld. De commissie was belast met het opstellen van een raamwerk voor de ontwikkeling op lange termijn van de Nederlandse Antillen. In de nota van toelichting bij het instellingsbesluit werden drie doelstellingen onderscheiden: vergroting van de economische weerbaarheid, uitbreiding van de permanente werkgelegenheid en de verbetering van de levensomstandigheden. Dat laatste, verbetering van de levensomstandigheden, hield tevens in dat naast het economisch welzijn ook het sociale en culturele welzijn de aandacht had van de commissie. In de zestiende zitting van de Adviesraad stond dan ook de vraag centraal hoe de Adviesraad zich moest verhouden tot de Gemengde Commissie van Deskundigen. De integrale ontwikkelingsplanning, die moest leiden tot een grotere zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid van de Nederlandse Antillen werd weliswaar door de raad onderstreept, maar de raad zag hierin ook een gevaar. Het was niet denkbeeldig dat financiering van sociaal-economische projecten ten koste ging van de initiatieven op cultureel gebied. In een ontwikkelingsland pleegt de harde sector immers prioriteit te krijgen. De raad zag voor zichzelf de taak om te voorkomen dat de zo kwetsbare culturele sector zou worden overwoekerd door de economische sector.
In 1979 verscheen het eindrapport van de Gemengde Commissie van Deskundigen. Het rapport werd inzet bij de besprekingen tussen de Nederlandse en Antilliaanse regeringen en maakte de weg vrij voor een drastische beleidsombuiging ten aanzien van de ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Uitgaande van het beginsel dat ontwikkelingssamenwerking tot doel dient te hebben zich zelf overbodig te maken zodat ze een aflopend karakter heeft, werd voor de toekomst afgesproken dat de Nederlandse hulp moest dienen als ondersteuning van en aanvulling op het Nederlands-Antilliaanse beleid. Met andere woorden: de eigen inspanning van de Antillen werd bepalend voor de mate waarin door Nederland financiële ondersteuning werd geboden. Hierop aansluitend liet Van der Stee, minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, de Tweede Kamer weten dat de tijd rijp was om de verantwoordelijkheid voor het bepalen van de verdere ontwikkeling op cultureel terrein te verleggen naar de Antillen. De uitspraken van de minister hadden ingrijpende gevolgen voor de wijze waarop samenwerking tussen de Rijksdelen tot dusver was verlopen en in de toekomst zou gaan verlopen. Een herziening van de positie en taak van de Sticusa en van de Adviesraad, of anders, een gehele of een gedeeltelijke afbouw leek onvermijdelijk. De raad en de Sticusa werden hierdoor in het defensief gedrongen. In een brief aan de raad merkte de bewindsman op dat de door de raad bestreken sectoren voortaan een volledig Antilliaanse verantwoordelijkheid diende te zijn. De al te grote voortvarendheid van de minister schoot de raad in het verkeerde keelgat. Immers, een ingrijpende wijziging van de status of van de functie van de raad, als orgaan van het Koninkrijk, zou een beslissing behoeven van de Rijksministerraad. Het niet volgen van de formeel geëigende gedragslijn van de minister, aldus de reactie van de raad, zou de indruk kunnen wekken dat door de minister te weinig waarde wordt gehecht aan het belang van de culturele ontwikkeling. De pennestrijd werd weliswaar in het voordeel van de raad beslist maar het betekende geenszins een uitstel van de beleidsombuiging, die de Nederlandse regering voor ogen stond. De Antilliaanse regering onderstreepte het Nederlandse standpunt, zij het met een aantal duidelijke accentverschillen.
Opheffing van de Adviesraad en de Sticusa
De periode die volgde kan worden aangemerkt als overgangsfase. Bestaande structuren werden afgebouwd en nieuwe vormen van samenwerking werden voorbereid. De raad wierp zich op als pleitbezorger voor een behoedzame en gefaseerde afbouw van bestaande structuren. Afbouw van financiële en materiële bijstand mocht slechts dan plaatsvinden, aldus de raad, voor zover garanties bestonden dat de verminderde inspanning door de Antillen zelf in evenwicht kon worden gebracht. In dit verband valt op dat de raad, in weerwil van de toenemende kritiek op de Sticusa in Nederland, meermaals een lans brak voor het behoud van de Sticusa: ook na de afbouwperiode zou de aanwezige deskundigheid van de Sticusa kunnen worden benut als uitvoerend orgaan van Nederlandse zijde. In 1981 verscheen de Nota Kultuurbeleid en de onderwijsnota Ensananza pa un i tur van de Antilliaanse regering, waarin zij haar toekomstvisie ten aanzien van de culturele ontwikkeling en het onderwijsbeleid van de Nederlandse Antillen weergaf.
In 1984 werd tussen de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen overeenstemming bereikt over een plan, opgesteld door prof dr H. Hoetink in opdracht van de minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, om de middelen voor culturele samenwerking uit de begroting van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, die tot dan toe via de Sticusa liepen, direct over te hevelen aan de Antilliaanse en Arubaanse overheid. Deze beleidsombuiging legde de organisatorische basis om naar eigen inzicht en op gestructureerde wijze de Nederlandse hulpfondsen te kunnen besteden. Voor kanalisering van de beschikbare fondsen was voor de Nederlandse Antillen in 1984 het Overlegorgaan Kulturele Samenwerking Nederlandse Antillen (OKSNA) gevormd, als gevolg waarvan de SOCURNA in 1985 kon worden opgeheven. Voor Aruba, dat op 1 januari 1986 de status aparte verkreeg, werd dit de Fundacion Union di Organisasionnan Cultural Arubano (UNOCA). Het lag in het voornemen om de overdracht van fondsen gefaseerd te doen verlopen in de periode 1985-1989.
Door de antillianisering van het cultuurbeleid was de functie, die de raad gedurende zijn bestaan had vervuld, een aflopende. Op verzoek van de Nederlandse regering werd door de raad een commissie ad hoc ingesteld met de opdracht om te rapporteren over nieuwe vormen van culturele samenwerking. Het eindrapport van de commissie werd door de betrokken regeringen, zij het met een enkele wijziging, overgenomen. Het rapport was voor de raad tevens aanleiding om, op grond van de gewijzigde omstandigheden, een voorstel in te dienen tot opheffing. Wat de toekomstige organisatie betreft koos de raad voor een tripartite samengestelde Gemengde Commissie, naar analogie van de Gemengde Commissies voor de uitvoering van Culturele Verdragen. In 1986 werd de raad opgeheven en sloten de regeringen van de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland hierop aansluitend in 1987 een culturele overeenkomst.
Over de toekomst van een afgeslankte Sticusa werd in het plan Hoetink gezwegen. Toch was, alvorens Hoetink in opdracht van de Minister voor Antilliaanse zaken in maart 1984 naar de Antillen werd uitgezonden, de opheffing van de Sticusa in feite reeds een voldongen feit. In januari 1983 werd tijdens de behandeling van hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken) van de rijksbegroting 1983 door de Partij van de Arbeid een motie ingediend, de motie Jabaaij, waarin de regering wordt uitgenodigd de opheffing van Sticusa voor te bereiden. De motie werd met een meerderheid van stemmen aanvaard. Niet eerder dan in 1988 stelt de minister voor Antilliaanse en Arubaanse Zaken de Sticusa formeel op de hoogte van zijn voornemen om de Sticusa per 1 januari 1989 op te heffen. Hierop volgde, zo schreef Gert Oostindie in het laatste jaarverslag van 1988, een "beschamende vertoning". De betrokken ministeries konden het niet eens worden. Op 16 januari 1989 deelde het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) de Sticusa mede af te zien van de liquidatie. Een van de opties, die het Ministerie van WVC voor ogen stond, was een zelfstandig voortbestaan van de stichting, zij het in overeenstemming met de uitgangspunten van het Plan Hoetink, in een gewijzigde, afgeslankte vorm. Hierbij ging de gedachte uit naar het onderbrengen van de Sticusa bij het Nederlands Theater Instituut (NTI) in Amsterdam. Een opmerkelijk detail is in dit verband dat de Antillen noch door het Ministerie van WVC, noch door de minister voor Antilliaanse en Arubaanse Zaken op de hoogte werd gesteld over een voortzetting van Sticusa in welke vorm dan ook. Van de kant van Sticusa stuitte het onderbrengen van de Sticusa bij het NTI op bezwaren, aangezien het werkterrein van het NTI zich beperkte tot slechts een gedeelte van de activiteiten van Sticusa. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen liet als reactie weten niets te voelen voor een herleven van de Sticusa in welke vorm en hoedanigheid dan ook. Overleg over en weer leverde niets op. Op 12 april 1989 besloot de Minister belast met Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken alsnog tot opheffing van de Sticusa per 1 januari 1989.
De liquidatie van de Sticusa roept herinneringen op aan de liquidatie van de "oude" Sticusa. In het jaarverslag van de Sticusa in 1988 schrijft Gert Oostindie: "Het onverkwikkelijke schuiven (..) met de "restanten" van Sticusa (zelfstandig dan wel elders ondergebracht) lijkt niet anders te kunnen worden geïnterpreteerd dan als een blijk van ambtelijke belangen- en competentie-kwesties. Deze werden al te laat en weinig elegant "opgelost" (...)".
Voormalige Nederlandse stichting | https://nl.wikipedia.org/wiki/Sticusa | wikipedia |
Ball of Fire is een Amerikaanse filmkomedie uit 1941 onder regie van Howard Hawks. De film werd destijds in Nederland uitgebracht onder de titel Acht professoren en een meisje.</small>
Verhaal
De vriend van variétéartieste Sugarpuss O'Shea is een gezochte misdadiger. De politie achtervolgt haar, omdat ze tegen haar vriend moet getuigen. Ze verschuilt zich in een huis, waar acht hoogleraren werken aan een encyclopedie.
Rolverdeling
|-
| Gary Cooper || Professor Bertram Potts
|-
| Barbara Stanwyck || Sugarpuss O'Shea
|-
| Oskar Homolka || Professor Gurkakoff
|-
| Henry Travers || Professor Jerome
|-
| Szoke Szakáll || Professor Magenbruch
|-
| Tully Marshall || Professor Robinson
|-
| Leonid Kinskey || Professor Quintana
|-
| Richard Haydn || Professor Oddly
|-
| Aubrey Mather || Professor Peagram
|-
| Dana Andrews || Joe Lilac
|-
| Dan Duryea || Hertog Pastrami
|}
Externe link
Film uit 1941
Amerikaanse film
Komische film
Film van Howard Hawks | https://nl.wikipedia.org/wiki/Ball%20of%20Fire | wikipedia |
Asterocheres dentatus is een eenoogkreeftjessoort uit de familie van de Asterocheridae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1897 door Giesbrecht.
Asterocheridae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Asterocheres%20dentatus | wikipedia |
Arcoscalpellum bouveti is een rankpootkreeftensoort uit de familie van de Scalpellidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1939 door Nilsson-Cantell.
Scalpellidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Arcoscalpellum%20bouveti | wikipedia |
Diploproctodaeum spinosus is een soort in de taxonomische indeling van de platwormen (Platyhelminthes). De worm is tweeslachtig en kan zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtscellen produceren. De soort leeft in zeer vochtige omstandigheden.
De platworm behoort tot het geslacht Diploproctodaeum en behoort tot de familie Lepocreadiidae. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 2002 door Liu.
Zuigwormen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Diploproctodaeum%20spinosus | wikipedia |
Diosaccopsis rubeus is een eenoogkreeftjessoort uit de familie van de Miraciidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1925 door Brian.
Miraciidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Diosaccopsis%20rubeus | wikipedia |
Yelicones artitus is een insect dat behoort tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera) en de familie van de schildwespen (Braconidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Areekul & Quicke in 2006.
artitus | https://nl.wikipedia.org/wiki/Yelicones%20artitus | wikipedia |
Broadfield (Lancashire), Engeland
Broadfield (Leyland), Lancashire, Engeland
Broadfield (Greater Manchester), Engeland
Broadfield (Inverclyde), Scotland
Broadfield (Pembrokeshire), Wales
Broadfield (Crawley), West Sussex, Engeland
Broadfield (Nieuw-Zeeland), Nieuw-Zeeland | https://nl.wikipedia.org/wiki/Broadfield | wikipedia |
Sebastian Roche (Parijs, 4 augustus 1964) is een Frans/Amerikaans acteur. Hij maakte in 1986 zijn acteerdebuut als Henri in de televisiefilm The Murders in the Rue Morgue.
Biografie
Rochés ouders zijn van Schots/Franse afkomst. Hij studeerde aan de Conservatoire National Superieur d'Art Dramatique (CNSAD). In zijn tienerjaren heeft hij met zijn familie voor zes jaar op een zeilboot gewoond en heeft gereisd vanaf Frankrijk naar Afrika, Zuid-Amerika en de Caraïben, tijdens het verblijf op de boot heeft hij thuisstudie gekregen van zijn ouders. Door zijn afkomst en reiservaring spreekt hij vloeiend Frans, Engels, Italiaans en Spaans.
Roché begon met acteren in 1986 met de film The Murders in the Rue Morgue. Hierna heeft hij nog meerdere rollen gespeeld in films en televisieseries zoals The Last of the Mohicans (1992), The Peacemaker (1997), Odyssey 5 (2002-2003), Beowulf (2007), Fringe (2009-2010), General Hospital (2007-2015) en Supernatural (2010-2011).
Roché was van 1997 tot en met 2005 getrouwd met Vera Farmiga. In mei 2014 trouwde hij met Alicia Hannah.
Filmografie
Films
Uitgezonderd korte films.
2017 We Love You, Sally Carmichael! - als Perry Quinn
2017 Negative - als Rodney
2014 Phantom Halo - als Warren Emerson
2014 A Walk Among the Tombstones - als Yuri Landau
2013 Wer - als Klaus Pistor
2012 Beverly Hills Chihuahua 3 – als Chef Didier
2012 The Blood of Pegasus – als Belleros
2012 Safe House – als Robert Heissler
2011 The Adventures of Tintin: The Secret of the Unicorn – als Pedro (stem)
2009 Happy Tears – als Laurent
2008 24 – als John Quinn
2007 Beowulf – as Wulfgar
2007 New York City Serenade – als Noam broder
2007 What We Do Is Secret – als Claude Kickboy Bessy
2006 We Flight to Be Free – als George Washington
2006 The Namesake – als Pierre
2005 Seagull – als Sebastian
2005 Sorry, Haters – als Mick Sutcliffe
2002 Never Get Outta the Boat – als Soren
2001 15 Minutes – als Ludwig de kapper
2001 Haven – als Johan
2000 Baby – als Rebel Clark
2000 The Crossing – als kolonel John Glover
1999 The Hunley – als Collins
1998 Naked City: Justice with a Bullet – als Marco
1998 Into My Heart – als Chris
1997 The Peacemaker – als Hans (Duitse rugzaktoerist)
1995 Loungers – als James
1994 Normandy: The Great Crusade – als Alastair Bannerman
1993 Household Saints – als Jesus
1992 The Last of the Mohicans – als Martin
1991 L'huissier – als L'ange Gabriel
1990 La vengeance d'une femme – als dealer
1989 La revolution francaise – als Markies van de Dreux-Brézé
1989 La grande cabriole – als William
1988 La queue de la comète – als Joachim
1988 Adieu je t'aime – als Thierry
1987 Bonjour maitre – als Jerry
1986 The Murders in the Rue Morgue – als Henri
Televisieseries
Uitgezonderd eenmalige gastrollen.
2016 - 2018 The Man in the High Castle - als Martin Heusmann - 7 afl.
2013 - 2018 The Originals - als Mikael - 16 afl.
2018 Genius - als Emile Gilot - 5 afl.
2016 - 2017 Kings of Con - als Serge - 4 afl.
2016 The Young Pope - als kardinaal Michel Marivaux - 5 afl.
2016 Royal Pains - als Guy Childs - 2 afl.
2007 – 2015 General Hospital – als Jerry Jacks / James Craig – 318 afl.
2014 Scandal - als Dominic Bell - 2 afl.
2011 - 2012 Criminal Minds - als Clyde Easter - 5 afl.
2011 The Vampire Diaries – als Mikael – 5 afl.
2010 – 2011 Supernatural – als Balthazar – 6 afl.
2001 Criminal Minds – als Clyde Easter – 3 afl.
2009 – 2010 Fringe – als Thomas Jerome Newton – 8 afl.
2010 Vamped Out – als Ardalion – 2 afl.
2009 24 – als John Quinn – 2 afl.
2004 Earthsea – als Tygath – 2 afl.
2002 – 2003 Odyssey 5 – als Kurt Mendel – 19 afl.
2001 Big Apple – als Vlad – 3 afl.
1993 – 1999 Law & Order – als Ken Taylor / Clarence Carmichael – C Square – 2 afl.
1998 Merlin – als Gawain – miniserie
1997 Roar – als Longinus – 11 afl.
1992 Loving – als Peter Rogers - ? afl.
1989 – 1991 The Hitchhiker – als Glenn Birch – 2 afl.
Frans filmacteur
Frans televisieacteur
Amerikaans filmacteur
Amerikaans televisieacteur | https://nl.wikipedia.org/wiki/Sebastian%20Roch%C3%A9 | wikipedia |
is een seinen manga van Osamu Tezuka. Hij werd oorspronkelijk uitgegeven in het tijdschrift Big Comic van 10 augustus 1969 tot en met 25 maart 1970.
De strip werd naar het Frans vertaald door Casterman in diens "Sakka" collectie in 2006.
Verhaal
Imari Daisaku is een filmmaker die vroeger succes kende, maar zijn populariteit verloor na de Apollo maanlanding. Door deze gebeurtenis wordt wetenschap boven mythe verkozen door zijn fans en worden zijn films als te fantasievol gezien.
Een waarzegger leidt Daisaku naar een mysterieus huis. Daar ontmoet hij graaf Alucard. Alucard is onder de indruk van Daisaku's trouw aan het fantasievolle ondanks de vooruitgang in de wetenschappelijke wereld en wil hem steunen. Hiervoor schenkt hij Daisaku de "I.L", een pop van een jonge vrouw die zichzelf kan transformeren in eender welk persoon. Daisaku start een bedrijfje waarbij hij I.L verhuurt als dubbelganger voor zijn klanten. Elk hoofdstuk is een klein moraalspel waarin I.L haar krachten gebruikt om onrechtvaardigheden te verhelpen.
Japanse stripreeks
Seinen
Osamu Tezuka | https://nl.wikipedia.org/wiki/I.L | wikipedia |
Daedalopelta nodosa is een sponssoort in de taxonomische indeling van de gewone sponzen (Demospongiae). Het lichaam van de spons bestaat uit kiezelnaalden en sponginevezels, en is in staat om veel water op te nemen.
De spons behoort tot het geslacht Daedalopelta en behoort tot de familie Neopeltidae. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1879 door Schmidt.
Gewone sponzen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Daedalopelta%20nodosa | wikipedia |
Nucula distincta is een tweekleppigensoort uit de familie van de Nuculidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1932 door Turton.
Nuculidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Nucula%20distincta | wikipedia |
Pascal Braeckman (1962) is een Belgisch geluidstechnicus en mediafiguur.
Carrière
Braeckman zorgde jarenlang voor het licht en geluid bij Clouseau. Later werkte hij ook als technicus voor televisieprogramma's als De Mol, Familie Backeljau en De bende van Wim. Bij het grote publiek werd hij bekend als klankman van Tom Waes in het Eén-programma Tomtesterom. Daarin verscheen hij geregeld in beeld met Tom Waes en cameraman Nico Surings. Braeckman wordt ook regelmatig gevraagd om advies en commentaar te geven over Toms uitdagingen. Hij werkt als klankman mee aan Reizen Waes.
In 2012 nam Braeckman deel aan de tv-quiz De Slimste Mens ter Wereld. In 2013 vormde hij samen met Wim Opbrouck een duo in Beste vrienden.
In 2014 was hij te zien in het programma Wauters vs. Waes, waar de Oostenrijkse politie hem vond in de koffer van de wagen van Tom Waes en Koen Wauters. Braeckman was in de koffer gekropen om niet in beeld te komen tijdens de opnames.
In 2019 was hij de host van Skallyfest 19. Hij musiceert bij de band Pigbag Army.
In 2019 had hij een rubriek in het programma Iedereen Beroemd. Elke week nam hij iemand met een fysieke of beperking mee op uitstap in een zijspan.
Belgisch televisiepersoonlijkheid
Geluidstechnicus
Met vriend en gitarist bij De Kreuners Jan Van Eyken maakte hij het realityprogramma Twee tinten grijs dat in 2020 op Eén uitgezonden werd. Ze gaan op zoek hoe gepensioneerden hun tijd nuttig besteden.
Braeckman werkt mee aan de realityreeks Château Planckaert. | https://nl.wikipedia.org/wiki/Pascal%20Braeckman | wikipedia |
Mutant Penguins (ook wel Attack of the Mutant Penguins) is een videospel voor het platform Atari Jaguar. Het spel werd uitgebracht in 1996. Het speelveld wordt isometrisch weergegeven.
Computerspel uit 1996
Computerspel van Atari
Actiespel
Strategiespel
Atari Jaguar-spel | https://nl.wikipedia.org/wiki/Mutant%20Penguins | wikipedia |
Annulipulsellum is een geslacht van tandschelpen uit de familie van de Pulsellidae.
Soorten
Annulipulsellum aenigmaticum V. Scarabino & F. Scarabino, 2010
Annulipulsellum euzkadii Scarabino, 1986
Pulsellidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Annulipulsellum | wikipedia |
Campoletis obstructor is een insect dat behoort tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera) en de familie van de gewone sluipwespen (Ichneumonidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Smith in 1878.
obstructor | https://nl.wikipedia.org/wiki/Campoletis%20obstructor | wikipedia |
Symmius philippinensis is een pissebed uit de familie Chaetiliidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1991 door Gary C.B. Poore.
Chaetiliidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Symmius%20philippinensis | wikipedia |
Sphaeronella grayi is een eenoogkreeftjessoort uit de familie van de Nicothoidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1975 door Bradford.
Nicothoidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Sphaeronella%20grayi | wikipedia |
Odostomia quadrae is een slakkensoort uit de familie van de Pyramidellidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1910 door Dall & Bartsch.
Pyramidellidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Odostomia%20quadrae | wikipedia |
Yumaphthona floralis is een keversoort uit de familie bladkevers (Chrysomelidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1986 gepubliceerd door Bechyne.
Bladkevers | https://nl.wikipedia.org/wiki/Yumaphthona%20floralis | wikipedia |
Nereis fauchaldi is een borstelworm uit de familie Nereididae. Het lichaam van de worm bestaat uit een kop, een cilindrisch, gesegmenteerd lichaam en een staartstukje. De kop bestaat uit een prostomium (gedeelte voor de mondopening) en een peristomium (gedeelte rond de mond) en draagt gepaarde aanhangsels (palpen, antennen en cirri).
Nereis fauchaldi werd in 1998 voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Leon-Gonzalez & Diaz-Castaneda.
Nereididae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Nereis%20fauchaldi | wikipedia |
Protambulyx astygonus is een vlinder uit de familie van de pijlstaarten (Sphingidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1875 gepubliceerd door Jean Baptiste Boisduval.
Pijlstaarten | https://nl.wikipedia.org/wiki/Protambulyx%20astygonus | wikipedia |
Mormula chrysozona is een slakkensoort uit de familie van de Pyramidellidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1880 door Martens.
Pyramidellidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Mormula%20chrysozona | wikipedia |
Catapoecilma subochrea is een vlinder uit de familie van de Lycaenidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1892 door Elwes.
Lycaenidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Catapoecilma%20subochrea | wikipedia |
Lymantria maculata is een vlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae), onderfamilie donsvlinders (Lymantriinae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1898 door Semper.
maculata | https://nl.wikipedia.org/wiki/Lymantria%20maculata | wikipedia |
Volobilis chloropterella is een vlinder uit de familie van de snuitmotten (Pyralidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1896 door Hampson.
Snuitmotten | https://nl.wikipedia.org/wiki/Volobilis%20chloropterella | wikipedia |
Sergei Pareiko (Tallinn, 31 januari 1977) is een profvoetballer uit Estland die speelt als doelman. Hij staat momenteel onder contract bij FC Levadia Tallinn na eerder onder meer voor Tom Tomsk en Rotor Volgograd te hebben gespeeld.
Interlandcarrière
Pareiko maakte in 1996 voor het eerst zijn opwachting bij de nationale ploeg van Estland. Onder leiding van bondscoach Teitur Thordarson maakte hij zijn debuut op woensdag 31 augustus 1996 in de WK-kwalificatiewedstrijd tegen Wit-Rusland (1-0 nederlaag) in Minsk. Hij trad in dat duel al na drie minten aan als vervanger van Mart Poom.
Erelijst
Tallinna Sadam
Beker van Estland
1996, 1997
Supercup
1997
Casale Calcio
Coppa Italia Dilettanti
1999
Levadia Maardu
Meistriliiga
1999, 2000Beker van Estland
2000Supercup1999, 2000
Wisła KrakówEkstraklasa
2011
Zie ook
Lijst van spelers van het Estische voetbalelftal
Lijst van spelers van FC Levadia Tallinn
Estisch voetballer | https://nl.wikipedia.org/wiki/Sergei%20Pareiko | wikipedia |
Corticaria pinicoh is een keversoort uit de familie schimmelkevers (Latridiidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1959 gepubliceerd door Gustav Adolf Lohse.
Schimmelkevers | https://nl.wikipedia.org/wiki/Corticaria%20pinicoh | wikipedia |
NGC 5951 is een balkspiraalstelsel in het sterrenbeeld Slang. Het hemelobject werd op 19 maart 1787 ontdekt door de Duits-Britse astronoom William Herschel.
Synoniemen
UGC 9895
MCG 3-40-3
ZWG 107.3
IRAS 15313+1510
PGC 55435
Zie ook
Lijst van NGC-objecten
Externe links
NASA/IPAC Extragalactic Database
SIMBAD Astronomical Database
SEDS
NGC-object in Slang
Sterrenstelsel in Slang | https://nl.wikipedia.org/wiki/NGC%205951 | wikipedia |
Carabus decolor is een keversoort uit de familie van de loopkevers (Carabidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1823 door Fischer.
decolor | https://nl.wikipedia.org/wiki/Carabus%20decolor | wikipedia |
Papinec is een plaats in de gemeente Vidovec in de Kroatische provincie Varaždin. De plaats telt 114 inwoners (2001).
Plaats in Varaždin | https://nl.wikipedia.org/wiki/Papinec | wikipedia |
Cystisoma longipes is een vlokreeftensoort uit de familie van de Cystisomatidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1886 door Carl Erik Alexander Bovallius.
Cystisomatidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Cystisoma%20longipes | wikipedia |
Potamophilinus bispinosa is een keversoort uit de familie beekkevers (Elmidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1938 gepubliceerd door Hermann Bollow.
Beekkevers | https://nl.wikipedia.org/wiki/Potamophilinus%20bispinosa | wikipedia |
Attidops youngi is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de springspinnen (Salticidae).
Het dier behoort tot het geslacht Attidops. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1888 door Elizabeth Maria Gifford Peckham & George William Peckham.
Springspinnen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Attidops%20youngi | wikipedia |
Campoletis plena is een insect dat behoort tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera) en de familie van de gewone sluipwespen (Ichneumonidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Provancher in 1875.
plena | https://nl.wikipedia.org/wiki/Campoletis%20plena | wikipedia |
Thalassomembracis bilobus is een kreeftachtigensoort uit de familie van de Synagogidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1984 door Grygier.
Synagogidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Thalassomembracis%20bilobus | wikipedia |
Bralon Taplin (Saint George's, 8 mei 1992) is een Grenadiaans sprinter. Hij nam eenmaal deel aan de Olympische Zomerspelen.
Biografie
In 2016 eindigde Taplin vierde in de finale van de 400 meter op de WK Indoor in Portland. Later dat jaar nam Taplin deel aan de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. Taplin was de snelste in zowel zijn serie als zijn halve finale van de 400 meter. In de finale eindigde Taplin op de zevende plaats.
Persoonlijke records
Outdoor
Indoor
Palmares
400 m
2015: 8e in serie WK - 46,27 s
2016: 4e WK Indoor - 46,56 s
2016: 7e OS - 44,45 s
Grenadiaans atleet
Grenadiaans olympisch deelnemer
Sprinter (atletiek) | https://nl.wikipedia.org/wiki/Bralon%20Taplin | wikipedia |
Luperus clytie is een keversoort uit de familie bladkevers (Chrysomelidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1896 gepubliceerd door Wilcox.
clytie | https://nl.wikipedia.org/wiki/Luperus%20clytie | wikipedia |
Gabriele Detti (Livorno, 29 augustus 1994) is een Italiaanse zwemmer. Hij vertegenwoordigde zijn vaderland op de Olympische Zomerspelen 2012 in Londen en op de Olympische Zomerspelen 2016 in Rio de Janeiro.
Carrière
Bij zijn internationale debuut, op de Europese kampioenschappen kortebaanzwemmen 2011 in Szczecin, werd Detti uitgeschakeld in de series van zowel de 200 als de 400 meter vrije slag.
Op de Europese kampioenschappen zwemmen 2012 in Debrecen eindigde de Italiaan als vijfde op de 800 meter vrije slag en als zesde op de 400 meter vrije slag. Tijdens de Olympische Zomerspelen van 2012 in Londen strandde Detti in de series van de 1500 meter vrije slag. In Chartres nam de Italiaan deel aan de Europese kampioenschappen kortebaanzwemmen 2012. Op dit toernooi veroverde hij de zilveren medaille op de 400 meter vrije slag, daarnaast eindigde hij als vijfde op de 1500 meter vrije slag en werd hij uitgeschakeld in de series van de 200 meter vrije slag. Op de wereldkampioenschappen kortebaanzwemmen 2012 in Istanboel eindigde Detti als twaalfde op de 1500 meter vrije slag, op de 400 meter vrije slag strandde hij in de series. Op de 4x200 meter vrije slag zwom hij samen met Gianluca Maglia, Michele Santucci en Alex Di Giorgio in de series, in de finale eindigden Maglia en Di Giorgio samen met Andrea Mitchell D'Arrigo en Filippo Magnini op de vijfde plaats.
Tijdens de wereldkampioenschappen zwemmen 2013 in Barcelona werd de Italiaan uitgeschakeld in de series van de 400, 800 en 1500 meter vrije slag. In Herning nam Detti deel aan de Europese kampioenschappen kortebaanzwemmen 2013. Op dit toernooi sleepte hij de bronzen medaille in de wacht op de 1500 meter vrije slag, daarnaast strandde hij in de series van zowel de 200 als de 400 meter vrije slag.
Op de Europese kampioenschappen zwemmen 2014 in Berlijn behaalde de Italiaan de bronzen medaille op zowel de 800 als de 1500 meter vrije slag, daarnaast eindigde hij als vierde op de 400 meter vrije slag. Samen met Andrea Mitchell D'Arrigo, Damiano Lestingi en Filippo Magnini eindigde hij als zesde op de 4x200 meter vrije slag. Tijdens de wereldkampioenschappen kortebaanzwemmen 2014 in Doha eindigde Detti als vijfde op de 1500 meter vrije slag, op de 400 meter vrije slag werd hij uitgeschakeld in de series.
In Netanja nam de Italiaan deel aan de Europese kampioenschappen kortebaanzwemmen 2015. Op dit toernooi veroverde hij de zilveren medaille op de 1500 meter vrije slag en de bronzen medaille op de 400 meter vrije slag.
Op de Europese kampioenschappen zwemmen 2016 in Londen werd Detti Europees kampioen op de 400 meter vrije slag, daarnaast behaalde hij de zilveren medaille op zowel de 800 als de 1500 meter vrije slag. Op de 4x200 meter vrije slag legde hij samen met Andrea Mitchell D'Arrigo, Filippo Magnini en Luca Dotto beslag op de bronzen medaille. Tijdens de Olympische Zomerspelen van 2016 in Rio de Janeiro sleepte de Italiaan de bronzen medaille in de wacht op zowel de 400 als de 1500 meter vrije slag. Samen met Andrea Mitchell D'Arrigo, Alex Di Giorgio en Marco Belotti strandde hij in de series van de 4x200 meter vrije slag.
Internationale toernooien
Persoonlijke records
Bijgewerkt tot en met 13 augustus 2016
Kortebaan
Langebaan
Externe links
Profiel van Gabriel Detti op de website van de Italiaanse zwembond
Italiaans zwemmer
Italiaans olympisch deelnemer | https://nl.wikipedia.org/wiki/Gabriele%20Detti | wikipedia |
Een overzicht van de 57 rijksmonumenten in het '''Entrepotdok in Amsterdam.
|}
Zie ook
Lijst van rijksmonumenten in Amsterdam
Entrepotdok
Entrepotdok | https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst%20van%20rijksmonumenten%20in%20het%20Entrepotdok | wikipedia |
Stegophiura striata is een slangster uit de familie Ophiuridae.
De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1879 gepubliceerd door Peter Martin Duncan.
Ophiurida | https://nl.wikipedia.org/wiki/Stegophiura%20striata | wikipedia |
Lasioglossum aurora is een vliesvleugelig insect uit de familie Halictidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1879 door Smith.
aurora | https://nl.wikipedia.org/wiki/Lasioglossum%20aurora | wikipedia |
Robertus (Robert) Maria Josephus Bosschaert de Bouwel (Antwerpen, 21 april 1844 – Schoten, 16 mei 1926) was een Belgisch politicus.
Levensloop
Hij werd geboren in de adellijke familie De Bosschaert de Bouwel.
Hij volgde zijn broer Arthur na diens dood op als burgemeester van Bouwel, een mandaat dat hij zou uitoefenen tot 1903. Hij werd opgevolgd door Const. Keersmakers in deze functie.
In de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Bouwel bevindt zich een rouwbord ter ere van hem.
Burgemeester van Bouwel
Robert
Belgische adel in de 19e eeuw | https://nl.wikipedia.org/wiki/Robert%20Bosschaert%20de%20Bouwel | wikipedia |
Station Köln Airport-Businesspark (Duits: Bahnhof Köln Airport-Businesspark) is een S-Bahnstation in het stadsdeel Gremberghoven van de Duitse stad Keulen. Het station ligt aan de spoorlijn aansluiting Köln Posthof - aansluiting Köln Steinstraße.
Treinverbindingen
Koln Airport
Bouwwerk in Keulen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Station%20K%C3%B6ln%20Airport-Businesspark | wikipedia |
Parocneria ledereri is een donsvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1869 door Mill..
Donsvlinders | https://nl.wikipedia.org/wiki/Parocneria%20ledereri | wikipedia |
Polycyrtus duplaris is een insect dat behoort tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera) en de familie van de gewone sluipwespen (Ichneumonidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Zuniga in 2004.
duplaris | https://nl.wikipedia.org/wiki/Polycyrtus%20duplaris | wikipedia |
Alvania hoeksemai is een slakkensoort uit de familie van de Rissoidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1998 door Hoenselaar & Goud.
Rissoidae | https://nl.wikipedia.org/wiki/Alvania%20hoeksemai | wikipedia |
Myrioblephara fenchihuana is een vlinder uit de familie van de spanners (Geometridae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1987 door Sato.
fenchihuana | https://nl.wikipedia.org/wiki/Myrioblephara%20fenchihuana | wikipedia |
Prosorhynchus djedaba is een soort in de taxonomische indeling van de platwormen (Platyhelminthes). De worm is tweeslachtig en kan zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtscellen produceren. De soort leeft in zeer vochtige omstandigheden.
De platworm behoort tot het geslacht Prosorhynchus en behoort tot de familie Bucephalidae. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1985 door Reimer.
Zuigwormen | https://nl.wikipedia.org/wiki/Prosorhynchus%20djedaba | wikipedia |